1 Peter 1:15-17
Weest nuchter en heilig
1Pt 1:13. Na zijn uiteenzetting van wat met Christus en Zijn lijden en Zijn heerlijkheid te maken heeft – het woord “daarom” in dit vers slaat daarop terug –, spreekt Petrus over de praktische gevolgen die dat moet hebben. Je kunt weten wat je zegeningen zijn, maar je hebt ze naar Gods gedachten alleen goed begrepen als het ook een uitwerking in je leven heeft. Om dat invulling te geven spoort Petrus tot enkele handelingen aan. Hij doet dat in krachtige, gebiedende taal. In de eerste plaats zegt hij: “Omgordt … de lendenen van uw verstand.” ‘Omgorden’ heeft te maken met zich reisvaardig maken, zich klaarmaken voor vertrek. Je ziet dat als het volk Israël zich klaar moet maken om Egypte te verlaten (Ex 12:11). Zo moet jij klaarstaan om op de roep van de Heer de wereld te verlaten en het koninkrijk binnen te gaan. Dit is de gepaste houding van de pelgrim en die bewaart je ervoor je op aarde te vestigen alsof je toekomst hier beneden is. Andere aspecten die aan het omgorden verbonden zijn, zijn dienstbaarheid en strijd (Lk 12:35; 37; Jh 13:4-5; Ef 6:14). Wat moet worden omgord, zijn ‘de lendenen’. De lendenen wijzen op de kracht om te lopen (Dt 33:11; Jb 40:11; Sp 31:17). Als je een aandoening in je lendenen hebt, kun je een stevige wandeling wel vergeten. Hier worden de lendenen verbonden aan je verstand. De aansporing om de lendenen van je verstand te omgorden wil zeggen dat je wordt aangespoord om je in je denken te laten leiden door Christus van Wie je het verstand, met kracht versterkt en geestelijk verlicht, hebt gekregen (1Jh 5:20). Je hebt verstand, dat is inzicht door Gods Geest en Gods Woord, van de dingen die komen gaan. Houd dat voor je aandacht en laat je niet afleiden door allerlei zaken die wel interessant lijken, maar niet meer dan meningen van mensen zijn. Daar sluit de volgende aansporing op aan: “Weest nuchter.” Je bent nuchter als je de werkelijkheid ziet zoals die is. Die werkelijkheid is de aanstaande openbaring van Jezus Christus Die komt om de wereld te oordelen en Zijn rijk op te richten. Je nuchterheid verdwijnt als je je blik niet op de toekomst, maar op hier-en-nu richt. Ik hoorde een best wel heftig verhaal dat deze bijbelse nuchterheid goed illustreert. Het gaat over de verkondiging van het evangelie aan kannibalen. Enkele evangelisten waren naar kannibalen toegegaan om het evangelie te verkondigen. Twee waren door hen gedood en opgegeten. Een derde had zich weten te redden. Toch wilde een zekere John er heen om hun het evangelie te brengen. Toen hij daarover met een oude theoloog sprak, wilde deze hem met schijnbaar nuchtere argumenten overreden om van zijn voornemen af te zien. Het antwoord van John luidde: ‘U zult binnenkort begraven en door de wormen opgevreten worden. Of ik nu hier begraven wordt en door de wormen wordt opgevreten of daar kom en door de kannibalen wordt opgevreten, is toch niet zo’n groot verschil.’ Dat is ‘nuchter bekijken’ in de bijbelse zin van het woord. Het resultaat is dat door John daar het evangelie is gekomen en er mensen tot geloof zijn gekomen.Deze nuchterheid richt de gedachten op de toekomst die helemaal wordt uitgemaakt door de Heer Jezus. Als je bij Hem hoort, zul je ook delen in Zijn toekomst, in Zijn openbaring of verschijning. Vervolgens word je, na de aansporingen tot omgorden en nuchter zijn, aangespoord om te hopen “op de genade die u gebracht wordt bij [de] openbaring van Jezus Christus”. Je moet daar “volkomen” op hopen. Die hoop mag je door niets laten verminderen. Geen zorg of ziekte mag er de oorzaak van zijn dat je minder gaat hopen op die genade. Een bepaalde zonde mag daarvan natuurlijk helemaal niet de oorzaak zijn. Als er zonde in je leven is, zul je niet eens hopen op die genade. Dan houd je de gedachte aan de openbaring van de Heer Jezus ver van je verwijderd. Om weer met verlangen naar Zijn komst te kunnen uitzien is belijdenis van je zonde noodzakelijk. Als er van zonde in jouw leven sprake is, moet je er haast mee maken die verhindering uit de weg te ruimen.1Pt 1:14. Misschien is er van een concrete zonde in je leven geen sprake, maar is er wel de neiging om toe te geven aan de zonde. Je voelt dat er stevig aan je wordt getrokken om een bepaalde zonde te begaan. Dat kan te maken hebben met je begeerten van vroeger. Met het oog daarop komt de volgende aansporing naar je toe dat je als kind van de gehoorzaamheid niet gelijkvormig moet zijn aan die vroegere begeerten. Weet je nog wat er in 1Pt 1:2 staat? Je bent geroepen tot de gehoorzaamheid van Jezus Christus. “Kinderen van [de] gehoorzaamheid” zijn gehoorzame kinderen; zij leven naar het beginsel van gehoorzaamheid. Dat je kunt leven als een kind van de gehoorzaamheid, is het gevolg van het feit dat je een kind van God bent. Je bent uit God geboren en hebt daardoor Gods natuur ontvangen (2Pt 1:4). Het lijkt vreemd dat Petrus tegen hen, die vanuit hun verleden juist zo vertrouwd zijn met God, spreekt over “vroeger in uw onwetendheid”. De Joden keken met verachting neer op de onwetende heidenen en meenden dat alleen zij de kennis aangaande de ware God bezaten (Rm 2:17-20). Inderdaad heeft God Zich aan hen op een speciale manier bekendgemaakt. Dat heeft hen echter hoogmoedig gemaakt. Hun hele geschiedenis heeft laten zien dat ze zich alleen op hun uiterlijke positie beroemden en tegelijk hun vleselijke lusten volgden. Voordat de Joden aan wie de brief is gericht tot geloof in de Heer Jezus als de Messias kwamen, hebben zij ook zo geleefd. Door hun bekering hebben zij daar afstand van genomen. Maar het gevaar om terug te vallen is steeds aanwezig. Daarom klinkt de waarschuwing om niet weer op die wijze te gaan leven.1Pt 1:15. Na deze waarschuwing om iets niet te doen volgt een aansporing om iets wel te doen. Steeds is de Schrift in evenwicht. Zo spreekt de Schrift over iets afleggen en iets aandoen (Ko 3:8; 12). Hier gaat het over niet gelijkvormig zijn aan iets van vroeger en in plaats daarvan heilig worden in alle wandel. Je kunt in dit opzicht je leven vergelijken met een tuin. Een tuin is meer dan de afwezigheid van onkruid. Onkruid wieden is noodzakelijk, maar geen bezigheid op zichzelf. Het gaat erom dat die tuin een bloemenpracht laat zien of vruchten voortbrengt. Zo is het met je leven als gelovige. Dat leven wordt niet gekenmerkt door alles wat er niet is, maar door alles wat er wel is of moet komen. Hier gaat het erom dat alles in jouw leven – ‘al je wandel’, je hele openbaring – heilig is, dat wil zeggen helemaal aan God gewijd. Het komt erop neer dat in jouw leven Christus, de volmaakt aan God toegewijde Mens, zichtbaar wordt.Heilig zijn lijkt negatief. Dat is het ook als je het alleen ziet als afgezonderd van het verkeerde. Maar heilig zijn is positief. De hoofdgedachte is namelijk: apart gezet voor. Je ziet dat aan de eerste keer waar het woord ‘heiligen’ in de Bijbel wordt gebruikt. Dat is bij de schepping, als God de zevende dag heiligt (Gn 2:3). Toen was er nog niets verkeerds in de schepping. Het was allemaal goed. Toch heiligde God de zevende dag. Hij zette die apart van de andere dagen als een dag voor Hemzelf. 1Pt 1:16. Om het belang van heiligheid te onderstrepen haalt Petrus een vers uit het Oude Testament aan. Daar roept God Zijn volk op om heilig te zijn omdat Hij heilig is (Lv 11:44; Lv 19:2; Lv 20:26-27). Geldt Zijn heiligheid alleen voor het Oude Testament en niet voor het Nieuwe Testament? Als je even nadenkt, zal het duidelijk zijn dat de heilige God van het Oude Testament dezelfde heilige God van het Nieuwe Testament is. Nergens is dat duidelijker gebleken dan toen Hij Zijn eigen Zoon niet spaarde op het kruis. In het Oude Testament kon Hij niets met de zonde te doen hebben en dat kan Hij in het Nieuwe Testament ook niet. De oproep om heilig te zijn klinkt omdat God heilig is. Hij kan van een volk dat met Hem in verbinding staat, ongeacht of het een oudtestamentisch of een nieuwtestamentisch volk is, geen lagere norm hanteren dan Zichzelf. De boodschap aangaande Gods heiligheid die in het Oude Testament klinkt, klinkt hier door Petrus even helder in het Nieuwe Testament. Die oproep moet je ertoe brengen je helemaal aan Hem toe te wijden.Lees nog eens 1 Petrus 1:13-16.Verwerking: Waarom is het belangrijk ‘nuchter’ en ‘heilig’ te zijn?Verlost door kostbaar bloed
1Pt 1:17. Petrus voegt aan de oproep om heilig te zijn nog een argument toe. Dat argument gaat uit van het grote voorrecht dat je nu hebt om God je Vader te mogen noemen. Dat voorrecht is echt groot. Door de Geest Die in je woont, kun je “Abba, Vader” zeggen (Rm 8:15; Gl 4:6). Je mag Hem aanroepen, Hem eren, verheerlijken en aanbidden. Met dat voorrecht is echter ook verantwoordelijkheid verbonden. God is een Vader Die jou liefheeft en Die jou vanwege Zijn liefde voor jou ook tuchtigt als Hij ziet dat je een verkeerde weg gaat of dreigt te gaan. God is geen aardse vader, die vaak geen tucht uitoefent of die op een verkeerde manier of soms zelfs vanuit een verkeerd motief tucht uitoefent (Hb 12:9-10). Hij is een Vader Die alleen tuchtigt als het nodig is. Hij beoordeelt volmaakt ieders werk, zonder iemand voor te trekken of te benadelen. Hij tuchtigt niet alleen om je geloof te beproeven, maar ook als er iets aan je heiligheid ontbreekt (Hb 12:10b). Het oordeel van de Vader waarover Petrus hier spreekt, slaat niet op het oordeel na het aardse leven. Dat oordeel heeft Hij gegeven aan de Heer Jezus (Jh 5:27). Het oordeel van de Vader heeft betrekking op jouw leven als pelgrim. Als je leven Hem eert, draagt dat Zijn goedkeuring. Als je leven Hem oneer aandoet, zal Hij je tegenkomen om je duidelijk te maken dat er iets moet veranderen. Daarom moet je “in vrees” op aarde je weg gaan. Vrees heeft niet de betekenis van angst voor God of bang zijn om nog verloren te gaan. Vrees betekent hier het bang zijn voor jezelf omdat je weet wat er allemaal nog in je is, waardoor je tot iets kunt komen wat God, jouw Vader, verdrietig maakt. Bedenk dat jij Zijn kind bent en dat je dat bent geworden door de verlossing die de Heer Jezus voor jou heeft bewerkt. Wat voor een hoge prijs heeft Hij daarvoor betaald! Hoe zou je dan nog kunnen wandelen in de begeerten van vroeger, terwijl je op die manier daarvan bent verlost? De vrees om iets te doen wat niet tot eer van God is, behoort jou de hele “tijd van” je “bijwoning” te kenmerken. De uitdrukking ‘bijwoning’ wijst erop dat je op aarde geen definitief verblijf hebt. Zoals je eerder hebt gezien, word je in deze brief aangesproken als een pelgrim. Je bent een vreemdeling op aarde, op weg naar je erfdeel. Dat moet je je bewust blijven, want anders laat je je van het doel afleiden door allerlei aantrekkelijke dingen om je heen. De weg van een bijwoner is de weg van de Heer Jezus. Hij is op aarde de ware Vreemdeling en Bijwoner geweest. Hij had hier geen thuis, zelfs geen plaats waar Hij Zijn hoofd kon neerleggen (Mt 8:20). Als je Hem voor ogen houdt, zul je de tijd van je bijwoning op een God welbehaaglijke wijze wandelen. 1Pt 1:18. Dat het niet gaat om vrees om alsnog verloren te gaan of vrees vanwege de onzekerheid of je wel een kind van God bent, blijkt wel uit 1Pt 1:18. Petrus zegt duidelijk “U weet”. Dat sluit elke twijfel uit. En wat weten ze? Dat ze verlost zijn. Ze weten waardoor ze niet en waardoor ze wel verlost zijn. Ook weten ze waarvan ze verlost zijn: van al hun tradities en overleveringen, van de wandel van hun vaderen. Door te doen wat anderen vóór jou hebben gedaan, word je niet verlost. Een wandel naar traditie, naar afgekeken en overgenomen gewoonten, brengt een mens geen stap dichter bij de verlossing. Integendeel. Voor wie in zijn hart vertrouwt op een uiterlijke wandel, zal de ware verlossing steeds verder uit het zicht verdwijnen. Zo iemand raakt steeds meer verstrikt in uiterlijkheden. Een dergelijke wandel levert niets op, hij is ‘onvruchtbaar’ in de zin van inhoudsloos. Om deel te krijgen aan de zegeningen van God is het noodzakelijk om van zo’n wandel verlost te worden. Een dergelijke wandel is als een gevangenis. Zij aan wie Petrus schrijft, konden niet uit die gevangenis verlost worden door vergankelijke dingen als zilver en goud. Ze weten van een verlossing door zilver en goud (Ex 30:12), maar dat was een uiterlijke verlossing en geen bevrijding van een systeem dat hen gevangenhield. Het is ermee als met het bloed van stieren en bokken dat geen zonden kan wegnemen (Hb 10:4).1Pt 1:19. Tegenover dat volledig tekortschietende bloed staat het “kostbare bloed … van Christus”. Dat bloed heeft wél de ware en definitieve verlossing kunnen bewerken. Het bloed van Christus is vergoten tot vergeving van al je zonden en tot verlossing uit alle machten die jou in hun greep hielden. Het is het bloed als van een onbevlekt en onbesmet lam. Het lam was de basis van de verlossing van Gods aardse volk uit Egypte, waarvan het bloed beschermde tegen het oordeel van God (Ex 12:1-13). Het Lam, Christus, is de basis van het christendom. Door de overgave van Christus in de dood en het storten van Zijn bloed gaat Gods oordeel voorbij aan ieder die erachter schuilt, dat wil zeggen ieder die gelooft dat Christus ook voor zijn zonden Zijn bloed heeft vergoten. Allen die dat geloven, hebben deel aan de eeuwige verlossing (Hb 9:12). 1Pt 1:20. God had het Lam al “vóór [de] grondlegging van [de] wereld” in Zijn gedachten. Onze verlossing is niet bij God opgekomen toen Hij zag dat de zonde in de wereld was gekomen en hoe ellendig wij eraan toe waren. God is niet overvallen door de zondeval. Hij heeft geweten wat de mens zou doen. Voordat de mens zondigde, ja, voordat de wereld geschapen was, waren Zijn gedachten al op Zijn Zoon gericht, van Wie Hij wist dat Deze het Lam zou zijn. Dit maakt onze positie als christenen zoveel heerlijker dan die van Israël. Israël is een volk dat door God is uitverkoren vanaf de grondlegging van de wereld en dat voor de aarde bestemd is (Mt 25:34; Op 13:8). De nieuwtestamentische gelovigen zijn uitverkoren vóór de grondlegging van de wereld (Ef 1:4) en voor de hemel bestemd. Wat God al vóór de grondlegging van de wereld kende, heeft Hij niet voor Zichzelf gehouden. Christus is geopenbaard als het Lam. Hij heeft Zich vertoond aan Zijn volk en aan de wereld. Daarom kon Johannes op Hem wijzen en zeggen: “Zie het Lam van God Dat de zonde van de wereld wegneemt” (Jh 1:29). Toen de Heer Jezus als het Lam in de wereld kwam, brak daarmee het einde van de tijden aan. In alle voorgaande tijden heeft God geprobeerd de meest bevoorrechte mensen op aarde, Zijn volk, tot gehoorzaamheid aan Hem te bewegen. Keer op keer heeft de mens laten zien dat hij dat niet wilde. Toen kwam als een laatste test Zijn Zoon op aarde. In plaats van naar Hem te luisteren is de zonde van de mens op de vreselijkste wijze openbaar geworden. De mensen hebben de Zoon verworpen en vermoord. Hierdoor is de onverbeterlijkheid van de mens definitief vastgesteld. Op treffende wijze wordt dit alles geïllustreerd in de gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden die de Heer Jezus vertelt (Mt 21:33-46).Wat het einde van de mens betekent, is voor God de aanleiding voor een nieuw begin. De Heer Jezus is als het Lam geopenbaard om de zonde van de mens op de meest duidelijke wijze vast te stellen. Als de mens God geopenbaard in goedheid verwerpt, is zijn toestand hopeloos. Tegelijk echter is de Heer Jezus als het Lam geopenbaard ter wille van ieder die gelooft, ook ter wille van jou. Door Hem geloof je in God. In Hem zie je dat God niet alleen een toornende en wrekende God is. Op grond van wat de Heer Jezus voor jou heeft gedaan, weet je dat God niet meer tegen jou, maar vóór jou is (Rm 8:31-32). Hij heeft immers Zijn Zoon als het Lam gegeven. 1Pt 1:21. Je gelooft echter niet alleen in de Heer Jezus als Degene Die jou tegen de toorn van God beschermt, maar je gelooft ook in God als Degene Die alles goed heeft gemaakt. Door Christus uit de doden op te wekken heeft God het overtuigende bewijs gegeven dat Hij het werk van Zijn Zoon volmaakt heeft bevonden en heeft aangenomen. God heeft Hem de heerlijkheid gegeven die Hem toekomt. Je geloof en je hoop zijn op Gód gericht. Het is alles van Hem uitgegaan. Door het geloof in wat God met Zijn Christus heeft gedaan, zal Hij je tot het doel brengen. Daarmee is de hoop verbonden dat dezelfde Heer Die nu bij God is, eenmaal zal terugkomen om te regeren en dat jij er dan bij zult zijn.Lees nog eens 1 Petrus 1:17-21.Verwerking: Wat leer je hier over het werk van God, over het werk van Christus en over jezelf?
Copyright information for
DutKingComments