1 Peter 1:2

Inleiding

Na de vele brieven van Paulus en de ene brief van Jakobus heb je nu een brief voor je van nog een andere schrijver. Die schrijver is de apostel Petrus. Hij is de discipel over wie van alle discipelen die met de Heer Jezus door het land Israël trokken, het meest geschreven staat in de vier evangeliën. Hij heeft van de Heer ook de bijzondere taak gekregen om zijn broeders, dat zijn in de eerste plaats zijn Joodse medegelovigen, te versterken en te bemoedigen. Petrus krijgt het apostelschap van de besnedenen, dat wil zeggen van de Joden (Gl 2:7). Met het schrijven van zijn twee brieven voldoet Petrus aan de opdracht van de Heer: “Versterk je broeders” (Lk 22:32b).

Voor deze dienst moest hij worden opgevoed, gevormd. Daarvoor gebruikte God ook de satan. De satan had aan God gevraagd de discipelen te ziften als de tarwe (Lk 22:31). Daarvoor kreeg hij Gods toestemming, waarbij, zoals bij alle verzoekingen door de satan, God de grenzen aangeeft. Zo is de satan een instrument in Gods hand geweest tot uitvoering van Zijn plannen met Petrus. Het pijnlijke dat Petrus moest ervaren – dat hij zijn Heer verloochende –, gebruikte de Heer om hem geschikt te maken voor de dienst die Hij voor hem heeft. De Heer zorgde er door Zijn gebed voor dat het geloof van Petrus niet zou ophouden (Lk 22:32a). Zijn brieven zijn er een bewijs van.

Petrus heeft veel geleerd van zijn val en herstel. Hij weet uit eigen ervaring dat de satan een vreselijke vijand is én hij kent Gods herstellende hand die uit de diepte uitleidt. Zijn falen doet hem eraan denken hoe groot de genade en trouw van God zijn. Daar besluit hij zijn brief ook mee. Als een soort conclusie zegt hij tegen zijn lezers “dat dit [de] ware genade van God is” waarin ze moeten staan (1Pt 5:12). Zijn hele brief getuigt van die genade. Wat God jou met betoonde genade wil leren, is dat jij je aan Zijn wil onderwerpt. Dat zie je bij Petrus.

Als Petrus is hersteld te midden van de andere discipelen, krijgt hij van de Heer zijn drievoudige opdracht (Jh 21:15-17). De lammeren en schapen die de Heer aan hem toevertrouwt, noemt Hij nadrukkelijk “Mijn lammeren” en “Mijn schapen”. Het gaat om lammeren en schapen uit de stal Israël. De Heer wist wat Zijn schapen van de ongelovige Israëlieten te duchten zouden hebben. Daarom vertrouwde Hij hen toe aan deze Petrus, die zelf een dwalend schaap was geweest, maar nu was teruggekeerd (Ps 119:176).

De schapen die de Heer aan hem toevertrouwt, noemt hij “vreemdelingen in de verstrooiing” (1Pt 1:1). Verstrooiing is altijd een oordeel van God vanwege de ontrouw van Zijn volk. Tegelijk heeft de genade van God zich over hen ontfermd, want voor hen zijn de beloften van het Oude Testament. Zij zijn teruggekeerd, niet naar het land, maar naar “de Herder en Opziener” van hun zielen (1Pt 2:25). Petrus mag zijn broeders, die uit het volk komen dat net als hij de Heer verloochend had (Hd 3:13) en die nu buiten Israël leven, helpen en leiden.

Net als de andere apostelen heeft ook Petrus een speciaal onderwerp dat zijn brieven kenmerkt. Paulus stelt de gelovigen vaak voor als leden van de gemeente, dat wil zeggen als leden van het lichaam van Christus. Johannes ziet de gelovigen als leden van de familie van God. Petrus kun je wel de apostel van het koninkrijk van God noemen. ‘Het koninkrijk van God’ is namelijk het hoofdonderwerp in zijn beide brieven, hoewel de uitdrukking zelf niet voorkomt. Dat wil zeggen dat hij de gelovigen beziet en aanspreekt als onderdanen in het koninkrijk van God.

Paulus heeft ook wel over het koninkrijk van God gesproken, maar toch is het Petrus die de sleutels van het koninkrijk der hemelen krijgt (Mt 16:16-19). (Even voor de duidelijkheid: het koninkrijk van God en het koninkrijk der hemelen zijn hetzelfde koninkrijk maar met een verschillend accent.) Hij heeft de sleutels gebruikt in Handelingen om daarmee achtereenvolgens de deur van het koninkrijk te openen voor de Joden (Hd 2:40-41), de Samaritanen (Hd 8:14-17) en de heidenen (Hd 10:34-44).

Petrus is daarmee niet tot hoofd van de kerk of tot poortwachter van de hemel gemaakt. Het koninkrijk der hemelen of het koninkrijk van God is een koninkrijk op aarde. Maar wat is dan dat koninkrijk? Als je denkt aan een koninkrijk denk je aan een koning en onderdanen. Het koninkrijk van God is het koninkrijk waarover God regeert. Hij regeert over alles wat van Hem is, dat is het heelal met alles wat daartoe behoort.

Daar zie je nu nog niets van, maar het is het voornemen van God om eenmaal alles te stellen onder de voeten van de Zoon des mensen. Wat je wel ziet, is dat de Heer Jezus al als Koning is gekroond (Hb 2:8-9). Het koninkrijk is in het Oude Testament iets toekomstigs, want het hangt samen met de komst van de Koning, de Messias, de Heer Jezus (Dn 7:13-14). De Heer Jezus is de Erfgenaam van alle dingen. Toen Hij als Erfgenaam op aarde kwam, werd Hij verworpen. Daardoor is het koninkrijk in zijn aangekondigde vorm, waarin de Messias publiekelijk zal regeren, voor onbepaalde tijd uitgesteld.

Toch bestaat het koninkrijk wel, maar dan in een bijzondere vorm. Deze vorm is onverwacht en niet door de profeten aangekondigd. Het bijzondere is dat het koninkrijk niet openbaar, maar in verborgenheid is. Daarom spreekt de Heer Jezus over de verborgenheden van het koninkrijk (Mt 13:11). Het is een verborgen rijk omdat de Koning van dat rijk verborgen is. De onderdanen, zij die de Heer Jezus als Heer belijden, zijn niet verborgen, maar Hij, aan Wie zij zich onderwerpen, is dat wel.

De wereld ziet de levende Heer niet van Wie de christenen onderdanen zijn, want de wereld heeft Hem verworpen en gekruisigd. De wereld is nog niet onderworpen. De wereld is nog vijandig en keert zich nu tegen de gelovigen zoals eens tegen de Heer Jezus. Petrus richt de ogen van de lezers op de verheerlijkte Heer en op de toekomst, wanneer Hij zal verschijnen om de Zijnen te belonen – en om Zijn vijanden te oordelen, maar dat komt in de tweede brief aan de orde.

Een ander thema is het lijden van de gelovige vanwege zijn vereenzelviging met een verworpen Heer. Het lijden wordt zó voorgesteld, dat het een lijden is in navolging van Christus. Je kunt daarbij verschillende soorten onderscheiden die je in deze brief tegenkomt:

1. lijden als beproeving van het geloof (1Pt 1:6-7);

2. lijden ter wille van het geweten (1Pt 2:19);

3. lijden om de gerechtigheid (1Pt 3:14);

4. lijden ter wille van Christus en om Zijn Naam (1Pt 4:13-14);

5. lijden van de kant van de satan (1Pt 5:8-9).

Het lijden is, zoals de profeten al hebben aangekondigd, een tussenstap naar de heerlijkheid. Zoals de Heer Jezus door het lijden heen tot de heerlijkheid is gekomen, zo geldt dat ook voor jou. Daarom wordt op de erfenis gewezen die vóór je ligt. De heerlijkheid in deze brief is niet het Vaderhuis, maar dat jij met Christus Zijn heerlijkheid in het koninkrijk zult delen. Zoals je nu met de Verworpene lijdt, zo zul je straks regeren met de verheerlijkte Christus na Zijn wederkomst.

Om de brief goed te begrijpen moet je wel steeds bedenken dat hij aan Joodse christenen is gericht. Zij kennen het Oude Testament, zij zien uit naar het koninkrijk en de heerlijkheid van de Messias en Zijn regering, zij weten van het oordeel over de vijanden. Nu geloven ze in een Messias Die ze niet kunnen zien, terwijl de goddelozen van het volk niet zijn geoordeeld. Integendeel, ze hebben van hen te lijden evenals van de heidenen. Alles is zo heel anders dan wat ze van jongs af hebben geloofd. Ze worden ermee bespot, waarom hun Messias geen uitredding geeft. Dan kan hun geloof gaan wankelen.

Jij bent niet in dezelfde positie, maar er zijn wel veel overeenkomsten tussen jouw positie en die van hen. Voor jou kan het ook moeilijk zijn te blijven vertrouwen op een onzichtbare Heer. Dat vertrouwen op een onzichtbare Heer heeft ook voor jou verschillende vormen van lijden tot gevolg. Ook voor jou geldt dat Petrus door zijn brief jouw hart richt op Hem Die je hebt lief gekregen, hoewel je Hem nu niet ziet.

Lees nog eens 1 Petrus 1.

Verwerking: Aan wie is de brief geschreven en wat is het hoofdthema van de brief?

Zegenwens

1Pt 1:1. “Petrus” stelt zichzelf als afzender van de brief aan zijn lezers voor. Hij noemt zich met de naam die de Heer hem heeft gegeven (Jh 1:43). Vervolgens maakt hij duidelijk dat hij schrijft als “apostel van Jezus Christus”. Dat geeft aan zijn brief gezag. Het betekent niet dat hij zich vanuit de hoogte tot hen richt, maar dat zijn lezers erop kunnen rekenen dat dit schrijven grote betekenis heeft. Een apostel is een gezondene die namens een ander spreekt of schrijft. Deze brief is dan ook geen beleefdheidsbriefje, maar een brief die hij namens Jezus Christus schrijft. In deze brief geeft hij de liefde van de Heer Jezus voor de Zijnen door.

De geadresseerden worden aangesproken als “vreemdelingen in [de] verstrooiing”. De lezers, gelovige Joden, zijn vreemdelingen in de gebieden waarheen ze verstrooid zijn door de vervolging die wegens Stéfanus was losgebarsten (Hd 8:1; 4; Hd 11:19). ‘Vreemdelingen’ bevinden zich in moeilijke omstandigheden, ver van hun vaderland. Dat ze ‘verstrooid’ zijn, betekent dat zij onder het oordeel van God liggen. Als ze trouw waren gebleven aan wat God hun had gezegd, hadden ze Gods zegeningen in Zijn land kunnen genieten. Daarvan is nu geen sprake. In plaats daarvan bevinden ze zich buiten het beloofde land in vreemde landen.

Je kunt zeggen dat deze gelovigen in dubbele zin vreemdelingen zijn. Ze zijn het voor de heidenen, te midden van wie ze zich bevinden, terwijl ze het, door hun geloof in de Messias, ook zijn voor hun ongelovige volksgenoten.

Petrus noemt de gebieden waarheen de gelovige Joden verstrooid zijn. Het zijn vijf provincies van het Romeinse rijk die in Klein-Azië liggen, het tegenwoordige Turkije. Het is het gebied waar Paulus veel heeft gewerkt, zoals je in Handelingen kunt lezen. Hoewel hierover niets met zekerheid te zeggen is, is het best mogelijk dat velen van hen door zijn dienst tot geloof zijn gekomen.

Met hun verstrooiing hangt samen dat ze lijden moeten verdragen. Petrus schrijft zijn brief ook om hen in dat lijden te bemoedigen. Nergens roept hij op dat zij zich tegen dat lijden moeten verzetten of ertegen in opstand moeten komen.

Ook vandaag zijn de kinderen van God overal verstrooid en ondergaan zij lijden. Als jij consequent de Heer Jezus volgt, tel je niet mee in de wereld. Nergens vind je een oproep om je met andere christenen te verenigen om regeringen omver te werpen of zelfs maar politieke invloed uit te oefenen. De Heer Jezus heeft dat ook niet gedaan.

1Pt 1:2. In hun verhouding tot de wereld mogen de gelovigen dan vreemdelingen zijn die her en der verstrooid zijn, in hun verhouding tot God ligt dat heel anders. Kijk maar wat Petrus allemaal zegt over hun verhouding tot God. Dat zijn geweldige zegeningen voor de gelovigen. Daar heeft de wereld geen deel aan, de wereld weet er zelfs niets van. Ook de ongelovige Joden hebben daar geen deel aan. Hij heeft het over “uitverkorenen naar [de] voorkennis van God de Vader” en over “heiliging van [de] Geest” en over “gehoorzaamheid en besprenkeling met [het] bloed van Jezus Christus”.

Je ziet hier de drie-enige God: God de Vader, de Heilige Geest en Jezus Christus. De drie-enige God is de Bron van al deze geweldige zegeningen en Hij bewerkt dat de voorwerpen ervan er ook daadwerkelijk deel aan krijgen.

Laten we deze zegeningen kort een voor een bekijken. Eerst het uitverkoren zijn. Voor de vreemdelingen in de verstrooiing klinkt het uitverkoren zijn bekend in de oren. Zij weten dat zij wat hun nationale afkomst betreft, behoren tot Gods uitverkoren volk. Alleen betreft die uitverkiezing een uitverkiezing om op aarde Gods volk te zijn (Dt 7:6). Omdat het volk de Heer Jezus verworpen heeft, heeft Israël die plaats verloren. Als Israël zich in de toekomst zal bekeren, zal het weer Gods volk zijn.

In de tijd waarin wij leven, is er voor de gelovigen een andere uitverkiezing, een hogere, een hemelse. De uitverkiezing van een gelovige is voor de hemel en niet voor de aarde. De uitverkiezing waarover Petrus spreekt, is van volledig andere aard dan de uitverkiezing van Gods aardse volk.

Deze uitverkiezing is gebeurd “naar [de] voorkennis van God de Vader”. De Vader heeft naar Zijn volmaakte voorkennis van alle dingen bepaalde personen uitverkoren om Zijn eigendom te zijn (Ef 1:4). Voorkennis is bij God meer dan alleen alle dingen van tevoren weten. Nooit zal er iets gebeuren, dat Hij niet van tevoren wist. Zijn voorkennis is echter niet passief, maar brengt Hem tot een bepaald handelen, zoals hier Zijn uitverkiezing.

Dat is voor jou, die mag weten uitverkoren te zijn, een enorme bemoediging, want het geeft je de absolute garantie dat jouw uitverkiezing voor eeuwig vastligt. Het is ook voor Petrus ten aanzien van de lezers van zijn brief een zekere zaak (vgl. 2Th 2:13). God zegt: ‘Jij hoort bij Mij.’ Wie zal dat ongedaan maken? Wie is groter en machtiger dan God? Uitverkiezing hangt dan ook niet af van jouw inspanningen, maar van het voornemen van God de Vader, Die uitvoert wat Hij Zich voorneemt (Rm 8:28-30). Over de verantwoordelijkheden die er ook aan verbonden zijn, zal Petrus verderop in dit hoofdstuk spreken.

Wat je bij de uitverkiezing ziet, zie je ook bij het volgende aspect, dat Petrus de “heiliging van [de] Geest” noemt. ‘Heiligen’ betekent ‘apart zetten’ van andere dingen voor een bepaald doel. Gods aardse volk Israël was door allerlei uiterlijke inzettingen apart gezet van de volken om hen heen. Daarbij fungeerde de wet als “scheidsmuur van de omheining” (Ef 2:14). Petrus spreekt over een ‘heiliging van de Geest’. Het hemelse volk waarbij deze gelovigen, en wij, nu behoren, is door de werking van de Heilige Geest apart gezet van de ongelovigen voor God. De Heilige Geest heeft het nieuwe leven in hen gewerkt, hen losgemaakt van de wereld en van Israël en hen verbonden aan hun Messias Die in de hemel is.

Voor het volgende aspect, dat van “gehoorzaamheid”, geldt hetzelfde. Als Joden waren zij gehoorzaamheid verschuldigd aan de wet, met als belofte het leven. Voor hen als gelovigen is daar een andere gehoorzaamheid voor in de plaats gekomen en wel de “gehoorzaamheid … van Jezus Christus”. Aan de oude norm van gehoorzaamheid, de wet, kon niemand voldoen. Aan de nieuwe norm kunnen ze wel voldoen en wel door het nieuwe leven dat zij bezitten.

Dat nieuwe leven is de Heer Jezus. Daardoor zijn zij in staat te gehoorzamen zoals de Heer Jezus dat heeft gedaan. Je leest immers over de gehoorzaamheid van Jezus Christus. Het gaat niet om gehoorzaamheid aan de wet. De norm van gehoorzamen voor de gelovige is niet de wet, maar Christus. Kijk naar Hem, hoe Hij Zijn Vader altijd in liefde heeft gehoorzaamd en je zult op diezelfde wijze gehoorzaam leren zijn. Die gehoorzaamheid gaat veel verder dan gehoorzamen aan de wet.

Als laatste aspect – een aspect dat evenals de gehoorzaamheid verbonden is aan Jezus Christus – wijst Petrus op de “besprenkeling met [het] bloed van Jezus Christus”. Hier vind je het bloed van Christus als de grondslag om te gehoorzamen. Het bloed geeft de volmaakte zekerheid dat voor God alles in orde is.

Ook dit aspect vormt een groot contrast met wat God vroeger aan Zijn volk heeft gegeven. In het Oude Testament is wel sprake van bloed als de grondslag van de verzoening, maar daar is het verbonden aan dieren. Dat bloed kan echter geen zonden wegnemen en niemand een volmaakt geweten voor God geven. Dat kan alleen het bloed van Christus (Hb 10:4-14). Het bloed van Christus plaatst jou in volmaakte reinheid voor het aangezicht van God. Door het bloed van Christus heb je vrede met God (Ef 2:13; Ko 1:20; Rm 5:1). Je mag weten dat dit je positie is.

Daar laat Petrus ook een wens op volgen. Hij wenst dat de gelovigen toenemen in “genade en vrede”. Daarmee bedoelt hij dat je steeds meer verwacht van Gods genade en steeds minder op je eigen kracht vertrouwt. Gods genade is er om je te helpen bij alles wat je te doen hebt. Als dat besef er is en toeneemt, zul je ook de vrede ervaren die Petrus de gelovigen vervolgens toewenst.

God wil dat je groeit, dat jij je vandaag weer meer in Hem verheugt dan gisteren, ondanks of misschien wel dankzij de moeiten die je ervaart. Juist als je geloof wordt beproefd, kun je toenemen in het kennen van de genade die God geeft en de vrede die God Zelf bezit.

Lees nog eens 1 Petrus 1:1-2.

Verwerking: In welke zegeningen mag jij je volgens deze verzen verheugen?

Copyright information for DutKingComments