‏ 1 Peter 2

Geestelijke groei

1Pt 2:1. Het eerste vers sluit aan op het voorgaande gedeelte. Dat blijkt wel uit de beginwoorden “legt dan af”. Die woorden klinken als een logisch gevolg van wat eerder is gezegd. Wat moet worden afgelegd, zijn allemaal uitingen van het vlees, het eigen ik, waardoor anderen naar beneden worden gehaald ten gunste van jezelf. ‘Afleggen’ wil zeggen direct en radicaal mee breken en het geen kans meer geven zich te laten gelden.

Als Petrus oproept om die dingen af te leggen, houdt dat in dat ze onder de lezers van zijn brief voorkomen en dat ze ook onder ons kunnen voorkomen. Daarom geldt zijn vermaning ook voor jou en mij. Of herken je niet dat je je nog wel eens zo kunt gedragen?

Het gaat ook niet om af en toe eens een uiting in een bepaald geval – ook dat is niet goed natuurlijk –, maar om “alle boosheid” en “alle bedrog” en “alle kwaadsprekerijen”.

1. Hoe gemakkelijk voelen we “boosheid” in ons opkomen om allerlei redenen.

2. Hoe gemakkelijk maken we gebruik van “bedrog”.

3. We kunnen anderen gemakkelijk bedriegen in allerlei situaties en ons beter voordoen en maken ons schuldig aan “huichelarijen”.

4. Ook “afgunst” herkennen we. We misgunnen soms anderen uit jaloersheid allerlei dingen die zij bezitten en wij niet en die wij zelf ook willen hebben.

5. En laten we de “kwaadsprekerijen” niet vergeten. Hoe gemakkelijk maken we ons daaraan schuldig in allerlei gesprekken.

Neem er innerlijk afstand van, laat je er niet toe verleiden en veroordeel het direct als je een van de dingen die Petrus noemt, bij je voelt opkomen.

1Pt 2:2. Behalve dat het dingen zijn die de verhoudingen onder gelovigen ernstig schaden, zijn het ook grote verhinderingen voor geestelijke groei. Daarover spreekt Petrus vervolgens. Als je bent wedergeboren, heb je nieuw leven. Dat leven verlangt naar voedsel, net zoals een pasgeboren kind daarnaar verlangt. Je hoeft een baby niet aan te sporen om te drinken. Hij geeft dat zelf wel aan. Het voedsel van een gelovige is de “redelijke onvervalste melk” van het Woord van God.

Een gezonde geestelijke groei is belangrijk. Net als in het natuurlijke leven hangt ook in het geestelijke leven de gezondheid af van het soort voedsel dat je tot je neemt. Je moet afleggen alles wat de broederliefde torpedeert, wat de groei hindert. Dat is 1Pt 2:1. In plaats daarvan moet je het goede Woord indrinken, zoals een baby aan de moederborst dat doet omdat hij aanvoelt dat daar het leven is dat nodig is om te groeien. Dat is 1Pt 2:2.

Het gaat hier niet om het beginstadium van de geestelijke groei, om iemand die pas tot bekering is gekomen. Het is hier geen fase in de geestelijke groei (vgl. Hb 5:12), maar het gaat om een kenmerk dat geldt zowel voor baby’s in het geloof als voor geestelijk gerijpte gelovigen. Voor iedere gelovige geldt dat er geestelijke ondervoeding ontstaat als er geen honger is en er niet wordt gegeten. Als een gelovige geen honger heeft naar het Woord, klopt er iets niet. Een geestelijk gezonde christen heeft voortdurend honger naar de melk van Gods Woord. Door je te voeden met Gods Woord groei je op tot behoudenis, dat wil zeggen tot de volle redding.

Gods Woord heeft reddende kracht, niet alleen voor de toekomst, maar ook voor de weg erheen. Er zijn drie aspecten aan behoudenis. Het eerste is dat je behouden bent voor de eeuwigheid. Het tweede is dat je behouden zult zijn als je bij de Heer bent. Het derde is dat je onderweg behouden wordt in allerlei gevaarlijke situaties door je aan het Woord te houden.

Als je jezelf met lichte of zelfs dwaze lectuur volpropt, zul je geestelijk niet groeien of ontstaat er scheefgroei. Gemakkelijk leesbare, goedkope romannetjes met een vleugje evangelie beschermen je niet tegen de aanvallen van de duivel die erop uit is je tot zonde te brengen. Als je zulke lectuur leest als een soort geestelijk snoepgoed, word je geestelijk ziek. Nog schadelijker is het als je lectuur tot je neemt waarin vergif zit, want dan is de afloop dodelijk. Van je getuigenis als christen blijft dan niets over dan een lijk.

Ik las eens een bericht op internet op christelijke informatiesite dat ik tot slot van dit stukje graag met je deel. Het heeft alles te maken met het je eigen maken van Gods Woord. Het bericht luidt als volgt:

‘Hoe draag je kennis op de juiste manier over? … de Franse schrijver en oud-leraar Daniel Pennac … betoogt: Het onderwijs heeft traagheid nodig en een herwaardering van werk als activiteit van de geest, van de lange duur. Alleen door traagheid kan je je iets eigen maken. … (Trouw, 15-12-08)

Volgens Pennac bewijs je leerlingen een grote dienst wanneer je ze een ‘mentale bibliotheek’ helpt ontwikkelen. Zijn eigen klassen kreeg Pennac zover dat ze bloedfanatiek teksten uit het hoofd gingen leren. ‘Een mentale bibliotheek, dat is toch een geweldig bezit! Dat je een stuk Kafka of Márques altijd bij de hand hebt. Niet iets uit het hoofd leren om het weer te vergeten, nee, helemaal doordringen in de tekst, stap voor stap. En zodra je een zin begrepen hebt, herhalen, herhalen. Als iemand die echt weet waar hij het over heeft. Daarna moet je het natuurlijk oefenen, blijven herhalen, maar zonder begrip gaat het niet.’

Onbewust stelt Pennac christenen voor een grote uitdaging. … De Bijbel zit vaak in flarden in ons hoofd. … Zou het geen enorme schat zijn als je complete hoofdstukken of zelfs complete boeken uit de Bijbel in je mentale bibliotheek hebt zitten? Dat je door de tekst heen dringt, stap voor stap. En zodra je een zin begrepen hebt, herhalen, herhalen. …’

Lees nog eens 1 Petrus 2:1-2.

Verwerking: Wat doe jij voor je geestelijke groei?

Nederlandse verzen (3-8)

Een heilig priesterdom

1Pt 2:3. Het is belangrijk dat je geestelijk groeit. Daarvoor ben je niet in de eerste plaats aangewezen op een goed verstand, maar op je geestelijke smaak. De dingen waarover Petrus spreekt, zijn niet tot het verstand gericht, maar tot het hart dat “geproefd heeft dat de Heer goedertieren is”. Het gaat om het woord van de Geliefde, en liefde is in de eerste plaats met het hart verbonden, met de gevoelens die daarin zijn voor de Geliefde. Als je geproefd hebt dat de Heer goedertieren is, kan het niet anders of je verlangt ernaar Hem beter te leren kennen. En hoe leer je Hem beter kennen? Door Zijn Woord. Naarmate je meer in Zijn Woord leest, zul je groeien in je kennis van Hem.

Als je eenmaal het Woord geproefd hebt en je hebt de smaak ervan te pakken, wordt je honger naar meer steeds groter. Je hoort wel eens een opmerking dat hij of zij ‘smaak’ heeft en dan wordt daarmee gedoeld op de kleding die iemand draagt of hoe iemand zijn huis heeft ingericht. Iemands smaak blijkt uit die dingen. Jouw smaak voor Gods Woord blijkt uit de waarde die Gods Woord voor jou heeft. Lees je erin en leef je erin? Dan zul je ook groeien.

1Pt 2:4. De groei heeft ook een doel. Het is Gods bedoeling dat je je als een priester gedraagt, dat je in Zijn huis Hem als priester dient. Daarover gaat het in de volgende verzen. Met het oog op de priesterdienst is het van belang dat je niet verkeerd groeit. In het boek Leviticus, het boek waar het bij uitstek over de priesterdienst gaat, is sprake van leden van de priesterlijke familie die door vergroeiing die dienst niet mogen uitoefenen (Lv 21:16-23).

Geestelijk toegepast betekent het dat iemand geen priesterdienst kan uitoefenen als hij door verkeerd onderwijs geen goed zicht heeft op zijn positie als gelovige. Je kunt denken aan iemand die altijd heeft gehoord dat je nooit zeker kunt weten of je behouden bent, of dat een gelovige die wel zeker weet behouden te zijn, meent dat hij toch nog verloren kan gaan.

Het priesterschap van de gelovige wordt direct verbonden aan de groei van de gelovige. Deze twee aspecten worden aan elkaar verbonden door de Heer Jezus als een “levende steen”. Je bent tot Hem gekomen toen je je hebt bekeerd en Hij heeft je aangenomen. Het komen tot Hem is echter niet een eenmalige gebeurtenis, waarna je verder je eigen gang weer kunt gaan. Nu je een kind van God bent geworden, is het belangrijk dat je altijd tot Hem blijft gaan. Hij is de levende steen. Hij is opgestaan uit de doden. Bedenk dat er voor jou alleen leven is in Hem. Daarom moet je met Hem in verbinding zijn en blijven.

Om te groeien en opgebouwd te worden ben je van Hem afhankelijk. Je ziet dat Petrus van beeld verandert. Eerst spreekt hij over groei en nu spreekt hij over een steen en verderop over een huis. Al deze beelden gebruikt hij om duidelijk te maken hoe je verhouding tot Christus is geworden.

Je komt tot Hem Die “door mensen wel verworpen” is. Je ziet dat duidelijk in de evangeliën. Je leest daar hoe Zijn volk en de heidenen Hem naar het kruis hebben verwezen en in plaats van Hem hebben gekozen voor Barabbas. Eens verwierp jij Hem ook, maar nu ben je tot Hem gekomen en kom je steeds tot Hem. Je hebt in Hem dat kostbare ontdekt, dat Hij altijd al voor God had. Je leest hier dat Hij “bij God uitverkoren en kostbaar” is. Dat gaat veel verder dan wat Hij voor jou is, maar het is tegelijk iets waar jij volkomen mee instemt. Hij is uitverkoren en kostbaar voor God en ook voor jou.

1Pt 2:5. Omdat Hij de levende steen is en jij tot Hem bent gekomen, ben jij nu ook een levende steen. Dit houdt in dat je Zijn natuur hebt. En er is nog meer. Jij bent niet de enige die tot een levende steen is geworden. Om een huis te bouwen zijn veel stenen nodig. Zo stelt Petrus het hier ook voor. Samen met alle andere levende stenen, dat wil zeggen samen met alle andere gelovige, word je gebouwd tot “een geestelijk huis”.

De bedoeling van dit huis is duidelijk. Het is een huis waarin God woont en waarin de gelovigen ook mogen wonen (Ef 2:19-22). Dit huis is gebouwd op de Heer Jezus als de Zoon van de levende God (Mt 16:16-18). Hij is de levende steen, de rots (in het Grieks: petra), en jij en alle gelovigen zijn ‘petrus’ (dat betekent: (rots)steen, een stuk van de rots). Je ziet hier een prachtige woordspeling.

Petrus beziet de gelovigen echter niet als huisgenoten van God en van elkaar, maar als priesters. Het huis is hier dan ook een woonplaats van priesters, en hun taak is het brengen van offers, geestelijke offers welteverstaan. Jij bent een priester en samen met anderen vorm je “een heilig priesterdom”, een geslacht van priesters. Zoals een levende steen samen met andere levende stenen het geestelijke huis vormt, zo ben je als priester samen met anderen een priesterdom.

De taak van een priester in het Oude Testament is het brengen van offers. De taak van een priester in het Nieuwe Testament is niet anders. Wat wel anders is, is de offerdienst. Die bestaat niet uit letterlijke offers, maar uit geestelijke offers (Hb 13:15). Voor God zijn alleen offers aangenaam die verwijzen naar Zijn Zoon en het werk dat Hij heeft volbracht. Tot het brengen van die offers kom je, als je ziet hoe kostbaar de Heer Jezus voor God is.

Het priesterdom is een ‘heilig’ priesterdom. Het is een priesterdom dat helemaal voor God is, maar ook door Hem apart is gesteld. Menselijke inbreng is uitgesloten. Het is een van de vele en grote misleidingen van het rooms-katholicisme om letterlijke priesters op grond van een menselijke opleiding als een aparte klasse tussen het kerkvolk en God te laten functioneren. Dit middelaarschap is een loochening van het algemene priesterschap van alle gelovigen.

Jij bent een priester en ieder waar kind van God is een priester. Enige aanstelling, wijding of inzegening door mensen is volledig tegen hoe God het heeft ingesteld op grond van het werk van Zijn Zoon. Als God het zo heeft ingesteld, maak er dan ook gebruik van. Breng die offers. Hoe je dat doet? Door aan God te vertellen Wie de Heer Jezus voor je is, wat Hij voor je heeft gedaan. Vertel God maar wat je in Zijn Woord over Zijn Zoon hebt gelezen. Daar luistert Hij graag naar en Hij zal, als reactie daarop, je steeds meer van Zijn Zoon laten zien.

1Pt 2:6. De Schrift getuigt op elke bladzijde van de vreugde die God in de Heer Jezus vindt. Petrus citeert daaruit om te bevestigen wat hij zojuist heeft gezegd. Met een “zie” roept hij op om er goed naar te kijken en tot je te laten doordringen dat het initiatief van God is uitgegaan. Hij heeft “in Sion een uitverkoren, kostbare hoeksteen” gelegd (Js 28:16). De aanhaling dient ertoe om duidelijk te maken dat God Zelf deze steen heeft neergelegd.

In de aanhaling gaat het om Sion of Jeruzalem, maar de toepassing is er ook voor ons. Zowel voor het aardse Jeruzalem als voor het hemelse Jeruzalem geldt dat alleen wat op Christus is gebouwd, blijft bestaan. Omdat jij op Hem je vertrouwen hebt gesteld, zul je “geenszins beschaamd worden”. Dat geldt voor ieder die dat doet, in welke omstandigheden hij of zij zich ook bevindt.

1Pt 2:7. Alleen voor hen die in de Heer Jezus de Uitverkorene van God zien, is dit kostbare. Petrus stelt deze kostbaarheid voor aan het overblijfsel van de Joden aan wie hij schrijft. En niet alleen aan hen. Het is ook ten volle waar voor ieder die gelooft.

Er zijn twee reacties mogelijk als Christus als dat kostbare wordt voorgesteld. De ene reactie is dat men zich gelovig aan Hem toevertrouwt in het besef van Wie Hij is voor God. De andere reactie is dat men Hem ongelovig afwijst. Christus is de toetssteen voor ieder mens. Het is aannemen of ten val komen. Wat voor de gelovige het kostbaarste is, is voor de ongelovige het hatelijkst. Voor wie niet gelooft, is Christus de steen waarover hij struikelt. Weer citeert Petrus een vers van de profeet Jesaja (Js 8:14). Gods Woord heeft voorzegd dat de ongelovige Joden over Hem ten val zouden komen en ze zijn over Hem ten val gekomen.

1Pt 2:8. Dat ze ertoe bestemd zijn om over Hem ten val te komen, wil niet zeggen dat God hen heeft voorbestemd om de Heer Jezus te verwerpen. God bestemt niemand tot verwerping van Zijn Zoon. Hij bestemt wel dat wie ongehoorzaam is, zich aan het woord stoot dat Hij over Zijn Zoon heeft gesproken. Ongehoorzaamheid heeft als onvermijdelijke consequentie een verwerping van het Woord.

Je kunt het vergelijken met een boete die iemand krijgt, bijvoorbeeld voor fout parkeren. Hij is er niet toe bestemd om fout te parkeren, maar als hij fout parkeert, is hij ertoe bestemd om een boete te krijgen. Zo is iemand, van wie de gezindheid tegenover de Heer Jezus afwijzend is, ertoe bestemd zich aan het Woord te stoten. Zo is het niet bij hen aan wie Petrus schrijft en ook niet bij jou. Hoe het dan wel is, zullen we in het volgende stukje zien.

Lees nog eens 1 Petrus 2:3-8.

Verwerking: Hoe staat het met jouw priesterdienst?

Een koninklijk priesterdom

1Pt 2:9. Jij mag weten tot een “uitverkoren geslacht” te behoren. Dat is natuurlijk geweldig! Dat geslacht omvat allen die uit God geboren zijn. In het Oude Testament was Israël Gods uitverkoren volk (Dt 7:6; Js 43:20). Daartoe behoorde ieder die als Israëliet geboren was. Maar het uitverkoren geslacht waartoe jij mag behoren, overschrijdt alle grenzen en gaat elke nationaliteit te boven. Dit geslacht staat niet in verbinding met de aarde, maar met de hemel en met Christus Die daar is.

Verder mag je weten dat je behoort tot “een koninklijk priesterdom” (vgl. Ex 19:6). Eerder, in 1Pt 2:5, heb je gezien dat je deel uitmaakt van een “heilig priesterdom”. Daarbij gaat het om het naderen tot God in Zijn huis als priester om met Hem gemeenschap te hebben over de Heer Jezus. Het “koninklijk priesterdom”, waarover je nu hebt gelezen, stelt een ander aspect van het priesterdom voor en wel naar de wereld toe.

Je kunt zeggen dat je dienst als heilige priester in het heiligdom de bron van je dienst als koninklijke priester in de wereld is. In het heiligdom zie je Christus en word je naar Zijn beeld veranderd. Het gevolg zal zijn dat je de deugden of voortreffelijke kenmerken of eigenschappen van God in de wereld verkondigt. Anders gezegd, dat je Zijn kenmerken openbaart. Ook deze priesterdienst is voor alle gelovigen.

Het koninklijk priesterdom is gericht op de wereld. Het gaat er daarbij om dat je wel de waardigheid van een koning uitstraalt, maar nog niet de rechten uitoefent die een koning heeft. Een prachtig voorbeeld vind je in de Heer Jezus. Hij is een Koning als Hij voor Pilatus staat (Jh 18:33-37). Dat straalt Hij ook uit, maar Hij oefent dat recht op dat moment niet uit. De daadwerkelijke uitoefening van Zijn koningschap komt nog en de daadwerkelijke uitoefening van ons koningschap daarom ook.

Om te weten Wie de Heer Jezus is, hoeft de wereld niet te wachten op de tijd dat Hij komt. Wij zijn hier om Hem te vertegenwoordigen. We zijn nog geen koningen in regerende zin, maar we kunnen ons wel koninklijk gedragen. Dat doen we, zoals gezegd, door de deugden van God te laten zien, dat wil zeggen door Zijn kenmerken te openbaren.

Voordat we naar de deugden van God gaan kijken, zie je dat er nog twee omschrijvingen worden genoemd voor het gezelschap waarvan jij deel mag uitmaken. Je behoort tot “een heilige natie” (vgl. Ex 19:6; Dt 7:6; Js 62:12). Het gezelschap waar jij bij hoort, is volstrekt afgescheiden van alle volken van de wereld. God heeft jou als lid van Zijn volk van alle volken op aarde apart gezet om helemaal alleen voor Hem te zijn. Dat wordt benadrukt door de uitdrukking “een volk tot een eigendom” (Ex 19:6; Dt 14:2; Dt 26:18; Ml 3:17). God heeft een eigen volk, dat is het volk dat Hij Zich tot eigendom heeft gemaakt door het werk van de Heer Jezus (Tt 2:14). Door dit volk wil Hij aan de wereld laten zien Wie Hij is.

Op dit volk rust nu de verantwoordelijkheid Zijn “deugden” te verkondigen. Verkondigen betekent niet zozeer ‘spreken’, maar meer ‘openbaren’, laten zien door wat je, als lid van dat volk, bent, wat je doet en wat je zegt. Het gaat om je hele leven, dat daarin door de wereld God en de Heer Jezus gezien kunnen worden. Om dat mogelijk te maken heeft Hij je geroepen uit de duisternis van de zonde om in Zijn “wonderbaar licht” te zijn. Dat licht is ‘wonderbaar’. Je ziet daarin Wie Hij is. God heeft alles weggenomen wat dat verhinderde en Hij heeft ook jou weggenomen uit de omgeving van duisternis. Wat een grote God is Hij dat Hij zo te werk is gegaan, waarbij Hij geen enkele concessie heeft gedaan aan ook maar een van Zijn heilige eisen.

1Pt 2:10. Er is een geweldige verandering opgetreden in de verhouding tussen God en wat Petrus nu “Gods volk” kan noemen. Zij aan wie Petrus schrijft, zijn wel in letterlijke zin Gods volk, maar in geestelijke zin waren ze “geen volk”. Ze hadden het recht verspeeld om Gods volk te zijn.

God heeft dat zinnebeeldig tot uitdrukking gebracht in de gezinssituatie van de profeet Hosea en in de namen die Hosea zijn kinderen moest geven (Hs 1:6; 9; Hs 2:1; 22). De ontrouw van de vrouw van Hosea is een beeld van de ontrouw van Gods volk aan Hem. In de namen die Hosea zijn kinderen moest geven, brengt God tot uitdrukking dat Hij Zijn volk niet meer Zijn volk kan noemen (Lo-Ammi, Hs 1:9) en dat Hij hen niet meer aan barmhartigheid deel kan laten hebben (Lo-Ruchama, Hs 1:6). Wat hier voor Gods oude volk geldt, kunnen we toepassen op ieder mens.

Door Gods genade zal er een wending komen in deze verbroken verhouding. Straks zal Hij de draad weer met Zijn volk opnemen en hen weer Zijn volk noemen en hun weer barmhartig zijn. Dat past Petrus nu al toe op hen aan wie hij schrijft en het is ook op jou van toepassing. Door het werk van Christus aan het kruis en het geloof in Hem zijn zij Gods volk geworden en ben jij ook een lid van dat volk geworden. Voor deze grote genade en barmhartigheid kun je Hem alleen maar prijzen en in je leven laten zien dat je Hem daarvoor eert.

1Pt 2:11. Hoe dit laatste gestalte krijgt, komt in de volgende verzen aan de orde. In het gedeelte van 1 Petrus 2:11-3:12 gaat het er namelijk om hoe je Gods getuige in de wereld kunt zijn. Je krijgt daar aanwijzingen voor een nadere invulling van het verkondigen van Gods deugden. Het gaat om je levenswandel, waarbij verschillende terreinen te onderscheiden zijn waarop je leven zich afspeelt. Zo ben je onderworpen aan de overheid in de maatschappij. Je hebt ook te maken met je beroep of studie en hoe je je daarin gedraagt. Ook je manier van leven in het gezin en de familie waartoe je behoort en je gedrag onder de gelovigen komen aan de orde.

Petrus stelt deze aanwijzingen als vermaningen of aansporingen voor. Om zijn vermaningen ingang te doen vinden spreekt hij zijn lezers aan als “geliefden”. Hij omgeeft zo zijn vermaningen met de sfeer en warmte van de broederliefde. Hij is zich er terdege van bewust dat de gelovigen in een vijandige wereld leven, waardoor ze blootstaan aan lijden. In de wereld ben je een ‘bijwoner’ en een ‘vreemdeling’. Als bijwoner leef je tussen mensen die wonen op de plaats waar ze thuis zijn, terwijl jouw thuis elders is. Zij hebben allerlei voorzieningen, terwijl jij nergens recht op hebt. Als vreemdeling bevind je je op vreemd gebied en spreek je een andere taal, terwijl je weet dat je eigenlijke vaderland de hemel is.

Door de manier van leven van de mensen om je heen en de omgeving waarin je leeft, sta je continu onder druk om je aan te passen aan hun leefwereld. De herinnering aan het feit dat je een bijwoner en vreemdeling bent, is dan ook niet overbodig. Er is nog een gevaar van aanpassing en dat heeft te maken met je “vleselijke begeerten”. Daarbij gaat het niet om wat er om je heen is, maar om wat er in jezelf is.

De wereld waarin je leeft en de vleselijke lusten in jou vormen een volledig op elkaar afgestemd team. De vleselijke begeerten willen zich altijd laten gelden. Daarom vermaant Petrus zijn lezers zich daarvan te onthouden, dat wil zeggen dat ze moeten worden genegeerd omdat ze anders de ziel weer in de slavernij van de zonde brengen. Je moet er geen aandacht aan besteden (Rm 13:14). De kracht daarvoor wil de Heilige Geest geven, Die de begeerte van het vlees weerstaat (Gl 5:17). De vleselijke begeerten voeren strijd tegen de ziel, die zich door de bekering met Christus wil voeden.

1Pt 2:12. Jij moet iets doen en dat is duidelijk ‘nee’ zeggen tegen de begeerten van het vlees. Vervolgens kun je je toeleggen op “een goede wandel”. Ook hiervoor staat de Heilige Geest klaar om je te helpen (Gl 5:16). Een goede wandel “onder de volken”, dat zijn de mensen van de wereld, onderstreept de belijdenis die je met je mond aflegt.

Ondanks jouw goede wandel zullen de mensen van de wereld kwaad van je spreken. Het moet niet zo zijn dat zij aanleiding hebben kwaad van je te spreken vanwege je slechte gedrag. Maar ook als je goeddoet, zal de wereld toch kwaad van je spreken. Dat deden ze ook van de Heer Jezus, Die toch alleen maar goed heeft gedaan.

Je kunt op die kwaadsprekerij slechts antwoorden met goede werken, niet met verdedigende woorden. Ongelovigen merken die goede werken echt wel op. Maar ze willen ze niet als zodanig erkennen omdat ze God daarin opmerken en Hem wensen ze onder geen beding te erkennen.

Er komt een dag dat ze gedwongen zullen worden op grond van die goede werken God te verheerlijken. Die dag is “[de] dag van [de] bezoeking”. Het kan zijn dat er in het leven van zulke kwaadsprekende ongelovigen iets gebeurt waardoor God tot hun geweten spreekt. Er komt een bezoeking over hen. Dan ontdekken ze dat christenen iets hebben dat zij niet hebben. Ze wenden zich tot de God Die ze eerder in de goede werken van de Zijnen hebben ontmoet, maar hadden afgewezen. Is dat geen prachtig resultaat van je goede werken?

Lees nog eens 1 Petrus 2:9-12.

Verwerking: Welke deugden van God ken je en hoe kun jij die verkondigen?

De overheid

1Pt 2:13. Na de algemene vermaningen om een goede wandel te hebben spreekt Petrus over specifieke verhoudingen waarin die goede wandel zichtbaar moet worden. In de eerste plaats richt hij je aandacht op je verhouding tot de overheid. Petrus zegt dat je onderdanig moet zijn “aan elke menselijke instelling”. Hij geeft er ook het motief bij: het is omdat de Heer het wil. Dat sluit andere motieven uit. Het is niet de bedoeling dat je alleen de overheid gehoorzaamt als het, naar jouw berekening, een persoonlijk voordeel zou kunnen opleveren.

1Pt 2:14. De overheid is een instantie die door God is ingesteld (Rm 13:1). Er zijn daarin verschillende lagen. Er is een koning als hoogste overheid waaraan de gelovigen onderdanig moeten zijn. Er zijn ook lagere overheden, zoals stadhouders, maar die wel bekleed zijn met het gezag van de koning. Zij zijn afgevaardigden van de koning om boosdoeners te straffen, maar ook om hen die goeddoen daarvoor te eren.

Wij kennen in onze tijd de nationale overheid en ook lagere overheden zoals de provinciale en gemeentelijke overheden. Dat zij in veel gevallen geen rekening houden met Gods wil, is niet onze zaak. God zal hen ter verantwoording roepen voor de wijze waarop zij hun taak hebben verricht. In het algemeen is het wel zo dat zij het kwaad beteugelen.

Het kan moeilijk zijn de juiste houding tot de overheid aan te nemen. Je bent eraan onderworpen, terwijl je toch niets met hun aanstelling te doen hebt. Het is jou als bijwoner en vreemdeling immers niet toegestaan je met de politiek van het land van je verblijf te bemoeien. Regeringsdeelname of zelfs maar het invloed uitoefenen op de samenstelling ervan, past je als christen niet. De Heer Jezus regeert ook nog niet openbaar. Het koninkrijk van God is nog steeds een verborgen koninkrijk omdat de Koning ervan nog in de hemel verborgen is.

We kunnen nog geen regeringsverplichtingen hebben. De Korinthiërs waren dat vergeten en Paulus moet hen daarvoor dan ook een verwijt maken (1Ko 4:8). God regeert de wereld nu nog door regeringen, ook door hen die geen enkele rekening met Hem houden. De Heer Jezus is, zoals altijd, het voorbeeld. Hij wilde bijvoorbeeld geen rechter zijn in een erfdeelzaak (Lk 12:13). Hij was en is niet van de wereld en wij zijn het ook niet. Zijn tijd om te regeren komt nog en daarmee ook die van ons.

1Pt 2:15. Het is de wil van God dat jij je onderwerpt aan de overheid. Het is geen vriendelijk verzoek met een mogelijkheid daar anders over te denken en daar anders in te handelen. Deze onderwerping moet ook niet knarsetandend gebeuren of slechts een passieve houding zijn. Het gaat erom goed te doen. De gelovigen aan wie Petrus schrijft en ook Petrus zelf hebben te maken met de goddeloze en wrede keizer Nero. God heeft het zelfs toegelaten dat onder de heerschappij van deze vorst zowel Petrus als Paulus ter dood zijn gebracht.

Hoe goddeloos een regering of regeerder ook is, het is de verantwoordelijkheid van de gelovige zich eraan te onderwerpen en zich als een goede ingezetene van diens rijk te gedragen. Goeddoen zal lof van de overheid tot gevolg hebben, hoewel die lof mogelijk niet tot uitdrukking wordt gebracht. De overheid zal erkennen dat christenen hun positieve bijdrage aan de samenleving leveren, hoewel hun leven de haat van de gezagsdragers oproept.

Behalve de lof van de overheid heeft goeddoen nog een gevolg. Dat gevolg is dat de mond wordt gesnoerd van “dwaze mensen” die in hun domme “onwetendheid” de gelovigen van de meest absurde daden beschuldigen. Het gaat hier niet om woorden, maar om daden waarin de waarde van het christelijk leven zichtbaar wordt.

1Pt 2:16. Dit leven in onderdanigheid is ware vrijheid. Vrijheid is niet doen wat je zelf wilt. Als je doet wat je zelf wilt, laat je je alleen maar door je vlees, de zonde, beheersen en dat is slavernij. Dat je een vrije bent, betekent ook dat je je niet onder een wet stelt of jezelf een juk of dwang oplegt of laat opleggen. Vrijheid is dat je door het bezit van een nieuwe natuur graag doet wat God wil. De christelijke vrijheid houdt in dat je bevrijd bent van de slavernij van de zonde en de wet om vervolgens in het heiligdom tot God te gaan.

Deze vrijheid betekent echter niet dat je niet moet doen wat de overheid zegt. Zoals gezegd, is de wil van God dat je de overheid gehoorzaamt. De hele wil van God staat in Zijn Woord. Aan wat God daarin gebiedt of verbiedt, heb je te gehoorzamen. Het is dwaasheid je daaraan te onttrekken met een beroep op je vrijheid. Het is best mogelijk – en het is goed dat gevaar te onderkennen – dat je misbruik maakt van deze christelijke vrijheid (Gl 5:13). Je kunt jezelf in dit opzicht behoorlijk voor de gek houden. Houd je daarom aan Gods Woord als de hoogste vorm van gezag.

Dat brengt je soms in een ander spanningsveld en dat is als de overheid iets vraagt of toestaat dat in strijd is met Gods Woord. Dan moet je God meer gehoorzaam zijn dan mensen (Hd 5:29). Denk daarbij maar aan het accepteren van het ongetrouwd samenwonen of het hebben van een homoseksuele relatie. Dat zijn verwerpelijke dingen. Zulke dingen goedkeuren met een beroep op de christelijke vrijheid is de vrijheid gebruiken “als een dekmantel van de boosheid”. Het is in strijd met het feit dat je een slaaf van God bent. Als slaaf van God ben je eraan gehouden de wil van God te doen. Voor iemand die graag de wil van God doet, is dat niet zwaar en moeilijk (1Jh 5:3). Als je jezelf ziet als een ‘vrije slaaf’, zul je je niet laten misleiden tot een handelen dat in strijd is met Gods wil.

1Pt 2:17. Dat je zondige praktijken moet afwijzen en veroordelen, betekent niet dat je de mensen moet verachten die zich daaraan bezondigen. Petrus roept ertoe op om “allen”, dat zijn alle mensen, te eren. De reden daarvoor is dat ieder mens naar Gods beeld gemaakt is. Dit eren van allen doe je als je allen goeddoet. Zo heeft de Heer Jezus ook gehandeld toen Hij op aarde was. Hij heeft bijvoorbeeld zonder onderscheid te maken allen genezen die tot Hem kwamen (Mt 8:16).

Te midden van die ‘allen’ die geëerd moeten worden, bevindt zich een bijzonder gezelschap waarvoor we een bijzondere genegenheid hebben. Dat is “de broederschap”. Dat is het geheel van alle gelovigen en zijn niet slechts zij met wie je in de praktijk veel omgaat en zeker niet alleen zij met wie je het goed kunt vinden. Petrus zegt dat we het geheel van de gelovigen, allen die kinderen van God zijn, zonder uitzondering moeten liefhebben. Van de christenen in de eerste eeuw is gezegd dat zij van elkaar hielden voordat zij elkaar kenden. Dat is een prachtig getuigenis en zo hoort het ook vandaag nog te zijn, want de liefde is niet veranderd.

De liefde tot de broederschap zal zich niet altijd op dezelfde wijze openbaren. Je moet de broeders liefhebben, maar niet hun vleselijke of wereldse gezindheid. Je hebt niet lief wat tot verderf van de broederschap is, bijvoorbeeld scheuring maken of valse leer. Daarom wordt er nog aan toegevoegd dat je God moet vrezen.

God vrezen wil zeggen dat je in alles voor Hem ontzag hebt. Dat komt tot uiting in je gehoorzaamheid aan Zijn Woord. Het komt ook tot uiting in het respect dat je toont voor de door Hem aangestelde koning als vertegenwoordiger van Zijn gezag. Je zult niet altijd kunnen doen wat de overheid van je verlangt omdat je God vreest, maar dat mag niet betekenen dat je geen respect meer voor de overheid hebt. De erkenning van de overheid moet blijven omdat er, zolang de gemeente op aarde is, geen overheid is dan door God ingesteld (Rm 13:1).

Je kunt dit gedeelte als volgt samenvatten. Petrus spreekt jou aan als een onderdaan van het koninkrijk van God. Dat is geen eenvoudige positie omdat je leeft in een wereld die daar niets van weet en wil weten. De wereld is erop uit om je lijden aan te doen zoals ze dat de Heer Jezus heeft aangedaan. Het is onmogelijk een volgeling van de Heer Jezus te zijn zonder daarmee de weerstand van de wereld op te roepen.

Je bent als Zijn discipel onderworpen aan het gezag van Hem, van Wie Petrus zegt dat je Hem als Heer in je hart moet heiligen (1Pt 3:15). Je hebt te maken met Zijn gezag in je leven. Hij heeft je echter ook geplaatst in gezagsverhoudingen. Dat gezag is van Hem afkomstig. Het gezag van de overheden komt van Hem. Ook al zijn deze machten nog zozeer tegen God, ze zijn Gods dienaressen. Wij onderwerpen ons aan hen alsof wij ons direct aan de Heer onderwerpen.

Lees nog eens 1 Petrus 2:13-17.

Verwerking: In welke situaties moet je de overheid onderdanig zijn en wanneer moet je God meer gehoorzaam zijn dan mensen?

De voetstappen van Christus navolgen

1Pt 2:18. Nadat Petrus de gezagsverhouding van jou als ingezetene van je woonland ten opzichte van de overheid heeft getoond, brengt hij nu een andere gezagsverhouding voor je aandacht. Hij gaat het hebben over de gezagsverhouding tussen “huisknechten” en “meesters”. Evenals de overheid als gezagsorgaan is ook de gezagsverhouding tussen ‘huisknechten’ en ‘meesters’ een gevolg van de zonde.

Er is ook een verschil. De overheid is door God als rechterlijke macht ingesteld (Gn 9:1-6). Met de verhouding huisknecht-meester ligt dat anders. Het is nooit Gods bedoeling geweest dat de ene mens de slaaf van de andere mens zou zijn. God neemt echter de gevolgen van de zonde niet weg, maar geeft aanwijzingen hoe mensen die hun zonde erkennen te midden van die gevolgen tot Zijn eer kunnen leven. Wat de slavernij betreft, geeft God de slaaf de ruimte om vrij te worden als hij daartoe de mogelijkheid heeft (1Ko 7:22). Voor de slaaf die deze mogelijkheid niet heeft, heeft God iets anders. Die slaaf krijgt een bijzondere gelegenheid om juist in zijn werk als slaaf te laten zien wat het is om christen te zijn.

Hoewel Petrus over ‘huisknechten’ spreekt en niet over slaven, is de positie van huisknechten gelijk aan die van slaven. Dat blijkt wel uit het woord ‘meesters’ dat letterlijk ‘despoot’ betekent, wat inhoudt dat zo iemand onbeperkt gezag bezit en de absolute heerser over zijn huis is. Een huisknecht behoort tot de huishouding en is daardoor veel meer in contact met zijn meester dan andere slaven. Dat maakt het gevaar om in opstand te komen of te manipuleren alleen maar des te groter. Daarom vermaant Petrus hen hier om hun meesters in alle ontzag onderdanig te zijn.

Om uitvluchten te voorkomen voegt hij eraan toe dat dit niet alleen geldt voor “de goede en inschikkelijke” meesters, maar ook voor “de verkeerde”. Het is niet zo moeilijk om aan een goede en inschikkelijke meester onderdanig te zijn. Om aan een verkeerde meester onderdanig te zijn is heel wat moeilijker. Voor zulke meesters zijn slaven niet meer dan levende werktuigen, waarover ze naar willekeur kunnen beschikken en waarmee ze kunnen doen wat ze willen. Juist als huisknechten een ‘verkeerde’ meester hebben, bevinden zij zich in een positie waarin zij bij uitstek in de gelegenheid zijn om ‘de leer van God, onze Heiland, te versieren’ (Tt 2:10).

Je kunt wat hier van huisknechten en meesters wordt gezegd, toepassen op wat wij vandaag ‘werknemers’ en ‘werkgevers’ noemen, hoewel de vergelijking niet helemaal opgaat. Zoals gezegd, was in de tijd van Petrus een meester iemand die het volstrekte gezag over zijn knecht had. Hij kon ermee doen wat hij wilde, zonder dat de knecht ook maar enige inspraak of mogelijkheid tot verweer had. Vandaag zijn er talrijke mogelijkheden voor een werknemer om zich te verweren tegen bepaalde arbeidsomstandigheden. Hij heeft zelfs het recht van staking. Dat was er in die tijd niet bij.

De omstandigheden mogen dan veranderd zijn, de beginselen die de Schrift hier naar voren brengt, zijn in hun volle kracht ook vandaag geldig. Zo zal de gelovige werknemer zijn recht om te staken niet gebruiken. Hij wordt niet opgeroepen om te staken, maar om te werken. Het loon dat hij krijgt, moet niet uit de stakingskas komen, maar moet hij verdienen door ervoor te werken (2Th 3:10). Petrus spreekt ook niet over de rechten van de huisknecht, maar over zijn plichten en vooral over zijn houding ten opzichte van zijn meester.

1Pt 2:19. In een verhouding waarin jij de ondergeschikte plaats inneemt, terwijl je meerdere een ‘verkeerde’ is en jou onrecht wordt aangedaan, kun je verschillende houdingen aannemen. Je kunt ertegen in opstand komen of je kunt het verdragen. Je leest hier wat God van je verwacht. Het onrecht dat je wordt aangedaan, maakt bedroefd, zo staat het hier. Onrecht dat je wordt aangedaan, moet je niet opstandig maken. De houding die je als christen siert, is het verdragen van het onrecht dat je wordt aangedaan.

Je verdraagt het “ter wille van [het] geweten voor God”, dat wil zeggen omdat je weet wat God van je verwacht. Als je anders zou reageren, zou je wel voor je recht opkomen, maar tegelijk tegen je geweten ingaan. “Droeve dingen” verdragen is in de ogen van de wereld dwaasheid, maar Gods Woord noemt het “genade” als je “onrechtvaardig lijdt”. Je treedt daarmee in de voetsporen van de Heer Jezus Die dit op volmaakte wijze heeft ervaren.

Is het geen grote genade om op Hem te lijken? ‘Droeve dingen’ verdragen is een bewijs dat Gods genade in je aan het werk is. Het geeft je de gelegenheid om de deugden van God zoals die in Christus zichtbaar werden te verkondigen.

1Pt 2:20. Als de huisknecht in opstand zou komen, zou hij ook met lijden te maken krijgen en wel vanwege de slagen die zijn meester hem zou toedienen. Die slagen zou hij verdienen, want opstand is zonde. Ook onder dat lijden kan iemand volharden in zijn houding van opstandigheid en er zelfs opstandiger door worden dan ooit. Dat geeft geen roem bij God. Een dergelijke houding doet het misschien goed bij mensen die ook alleen aan hun eigen rechten denken en hun gelijk willen halen, mensen die vinden dat je voor jezelf moet opkomen.

Een dergelijke houding is echter ver verwijderd van de genade die er bij God is voor ieder die beseft dat hij volledig van God afhankelijk is, zonder enig recht ergens op. Het is Gods vreugde Zich met jou te verbinden als je op deze wijze lijdt omdat het Hem doet denken aan het lijden dat Zijn Zoon heeft verdragen. Als jij een slechte werkgever hebt, is dat Gods oefenschool om je steeds meer te laten lijken op de Heer Jezus. Dat wil je toch graag? Dat doel staat God voor ogen als Hij je in een situatie brengt waar je lijdt ter wille van je geweten.

1Pt 2:21. Dit lijden is een onlosmakelijk deel van je normale leven als christen. Je neemt het lijden niet op de koop toe, als een onvermijdelijke en zeer onplezierige bijkomstigheid die je het liefst zou ontwijken. Ik hoorde van een toegewijd christen die eens onrecht werd gedaan, waartegen hij in opstand kwam. Hij kwam tot belijdenis van deze verkeerde reactie door de vraag van een oude zuster: ‘Is dat alles wat je hebt geleerd van Golgotha?’ In Gods Woord komt de vraag tot ons: “Waarom lijdt u niet liever onrecht” (1Ko 6:7)? Het verdragen van onrecht zit jou en mij niet in het bloed. Dat moeten we leren. De vraag is of ik dat wil en of jij dat wilt.

Lijden hoort bij je roeping als christen. Om te weten wat verdragen en lijden betekenen en hoe je dat kunt leren, wordt je oog gericht op Christus. Alleen als lijden en verdragen met Hem in verbinding staan, is het waardevol en maakt het je hart gelukkig, hoe groot je lijden ook is. Christus heeft geleden omdat Hij in geen enkel opzicht toegaf aan het kwaad dat in de wereld is en niets anders wilde dan de weg van God gaan. De wijze waarop Hij door de wereld is gegaan, is ons tot voorbeeld. Hij zondigde niet in daden en in woorden omdat Hij volledig in de wil van God was en alles legde in de hand van Zijn Zender, van Wie Hij wist dat Deze rechtvaardig oordeelde.

Als hier staat dat Christus voor ons heeft “geleden” als een “voorbeeld” om na te volgen, kan dat natuurlijk onmogelijk slaan op Zijn verzoenend en plaatsvervangend lijden. Het is uitgesloten om dat na te volgen. Over het verzoenend en plaatsvervangend lijden van Christus lezen we in 1Pt 2:24. Het lijden waarin Hij voor jou een voorbeeld is om na te volgen, slaat op Zijn hele leven vóór het kruis. Dat hele leven was ‘lijden’.

Hij leefde in een zondige atmosfeer op een onreine aarde. Hij werd verzocht door de satan. Hij werd gehaat door de mensen als antwoord op Zijn liefde voor hen. Tegelijk is Hij in dit lijden geweest, “opdat Hij een barmhartig en trouw Hogepriester” voor jou zou kunnen zijn (Hb 2:17; Hb 4:15). Hij kent namelijk alle beproevingen uit eigen ervaring. In Zijn hele weg op aarde heb je een voorbeeld dat je kunt navolgen. Als je dat doet, beantwoord je aan je roeping. Dit is Gods plan met jouw leven.

Om te weten hoe je het voorbeeld van Christus kunt navolgen, kun je niet beter doen dan veel in de evangeliën lezen. Daar zie je hoe de Heer Jezus heeft gereageerd op alle lijden dat Hem in welke vorm dan ook is aangedaan. Het woord voor ‘voorbeeld’ werd gebruikt voor schrijfvoorbeelden die kinderen moesten naschrijven om schrijven te leren of ook voor tekeningen waarvan ze de lijnen moesten overtrekken. Zo mag je naar de Heer kijken als voorbeeld om te leren hoe je Hem kunt navolgen.

Volg niet op een afstand, zoals Petrus eens deed en toen tot verloochening van zijn Heer kwam (Lk 22:54). Je kunt alleen het voorbeeld van Christus volgen door dicht achter Hem aan te gaan. Dan kun je Zijn voetstappen drukken. Je ziet als het ware de afdruk van Zijn voetstap in het zand en jij zet jouw voet daarin. Hoe meer je achteropraakt, des te meer vervaagt de afdruk van Zijn voetstap. Als je dicht achter Hem aangaat, is Zijn voorbeeld goed te zien en ga je met zekere stap in de goede richting naar het doel.

Lees nog eens 1 Petrus 2:18-21.

Verwerking: Hoe kun jij de voetstappen van Christus navolgen in jouw situatie?

Leven voor de gerechtigheid

1Pt 2:22. In het voorbeeld dat de Heer Jezus heeft nagelaten om na te volgen wijst Petrus op wat de Heer niet heeft gedaan en wat Hij wel heeft gedaan. Wat Hij niet heeft gedaan, staat in verbinding met Hemzelf en de mensen om Hem heen. Wat Hij wel heeft gedaan, staat in verbinding met Zijn Vader.

Zoals in het vorige stukje is gezegd, zie je het voorbeeld van de Heer op bijzondere wijze in de evangeliën. Die zijn in de dagen van Petrus niet of nog maar net in omloop. Wat wel bekend is bij zijn lezers, zijn de geschriften van het Oude Testament. Om te laten zien waarin het voorbeeld van de Heer bestaat, citeert Petrus uit Jesaja 53. In dat schitterende hoofdstuk schrijft Jesaja profetisch op uitvoerige en indrukwekkende wijze over de Heer Jezus. Lees dat hoofdstuk (nog) maar eens. Jesaja neemt je bij de hand en vertelt je over de geboorte, het leven, de dood, de opstanding en de heerlijkheid van de Heer Jezus op een manier dat je alles om je heen vergeet en alleen Hem ziet.

Het eerste citaat uit het boek Jesaja heeft betrekking op wat de Heer Jezus niet heeft gedaan. Hij heeft “geen zonde … gedaan” (Js 53:9; vgl. Jh 8:46; 2Ko 5:21; 1Jh 3:5). Hij heeft geen enkele zondige handeling verricht. Niets wat van Hem waarneembaar is geweest, is zondig geweest. De zonde is de wetteloosheid (1Jh 3:4). Hiermee wordt het wezen van de zonde aangegeven en dat is dat er geen rekening wordt gehouden met enig gezag. Dat betreft zowel het gezag van boven ons geplaatste mensen als het gezag van God. Bij de Heer Jezus was de volle erkenning van Gods gezag en ook van de door God gegeven gezagsinstanties. Hij was gekomen om Gods wil te doen en onderwierp Zich volkomen aan die wil (Hb 10:7).

Daarin is Hij een voorbeeld voor jou. Hij deed de zonde niet omdat Hij Zich volledig aan Gods wil onderwierp. Evenzo zul jij niet zondigen als jij je volledig aan Gods wil onderwerpt. Dat is ook mogelijk, want de Heer Jezus is jouw leven.

Het beste bewijs dat Hij de zonde niet heeft gedaan, blijkt uit een volgend citaat, waarin je leest dat Hij nooit een bedrieglijk woord heeft gesproken: “Geen bedrog werd in Zijn mond gevonden.” Zijn vijanden hebben vaak geprobeerd Hem op een verkeerd woord te vangen. Ze hebben daarnaar gezocht, zoals het door Petrus gebruikte woord “gevonden” veronderstelt. Hun pogingen zijn vruchteloos gebleken omdat Hij nooit iets zei dat onwaar was. Hij sprak alleen wat de Vader Hem zei dat Hij spreken moest (Jh 12:50).

Hoe staat dat met jou? Kan van jou ook gezegd worden dat je nooit op bedrog betrapt bent? Ik ken een gelovige die er eerlijk voor uitkomt hoe moeilijk hij het vindt om niet te liegen. Hij zegt dat liegen een tweede natuur voor hem was geworden. Nu hij zijn zonden heeft beleden en werkelijk met de Heer wil leven, ondervindt hij daar nog wel eens de gevolgen van en dan moet hij belijden dat hij toch weer in zijn oude patroon van liegen is teruggevallen. De Heer wil ook voor hem het Voorbeeld zijn. Als hij naar Hem kijkt en van Hem leert, zal hij ook hierin Zijn voetstappen kunnen navolgen.

1Pt 2:23. De wijze waarop Zijn vijanden Hem benaderden, heeft niets in de Heer naar boven gebracht wat met zonde en bedrog in verband kan worden gebracht. Hij heeft Zijn tegenstanders steeds op volmaakt rustige en overtuigende wijze geantwoord. Als reactie daarop namen zij hun toevlucht tot het uitschelden van Hem. Hij schold niet terug (Js 53:7). Toen zij Hem ten slotte in hun macht kregen, omdat het Gods tijd daarvoor was, en zij Hem op de vreselijkste wijze hebben laten lijden, heeft Hij niet gedreigd. In plaats van terug te schelden en te dreigen bad Hij: “Vader, vergeef hun” (Lk 23:34a).

Hij gaf alles over in de handen van Zijn Vader, Die Hij kende als de rechtvaardige God. Hij was Zich volmaakt bewust dat Zijn God eenmaal alles rechtvaardig zal oordelen. Als dit besef bij jou leeft, zul je ook in staat zijn het lijden te verdragen. De ongelovigen die je bespotten, het onbegrip waar je tegenaan loopt, het onrecht dat je wordt aangedaan, mag je allemaal overgeven aan God Die rechtvaardig oordeelt. Je mag jezelf helemaal in Gods hand leggen. Op Zijn tijd zal Hij de waarheid van alles wat jij voor Hem hebt gedaan en waarvoor jij hebt geleden aan het licht brengen. Geloof je dat?

1Pt 2:24. In dit vers wordt je blik gericht op het unieke lijden van de Heer dat Hij vanwege jouw zonden van de kant van God heeft ondergaan. Hierin is Hij geen voorbeeld voor jou. Hij is in dit lijden werkelijk onnavolgbaar. Toch moet dit aspect van het lijden ook worden genoemd omdat de Heer Jezus nooit een voorbeeld voor jou had kunnen zijn als Hij niet je zonden had gedragen.

Zijn dood is het gevolg van de toorn van God over jouw zonden die Hij op Zich heeft genomen (Js 53:12). Hij heeft deze weggenomen, zodat jij nu vrij bent van je zonden en in staat bent om Zijn leven als voorbeeld te nemen om dat na te volgen. Als jij nu toch weer zondigt en daardoor lijden over jezelf haalt als gevolg daarvan, is dat een miskenning van het werk van de Heer Jezus. Het werk van Christus voor de zonde is de basis om Hem te kunnen navolgen. Je hoeft in geen enkel opzicht toe te geven aan de zonde.

Het is nog belangrijk erop te wijzen dat de Heer Jezus niet tijdens Zijn leven op aarde de zonden heeft gedragen. Dat deed Hij alleen op het kruis, in de drie uren van duisternis. De gedachte dat Hij tijdens Zijn leven op aarde al onder de toorn van God stond, is volkomen misplaatst.

Het kan zijn dat die verkeerde gedachte voortkomt uit een verkeerde vertaling van het vers in de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap, waarin staat dat Hij ‘onze zonden in Zijn lichaam op het hout gebracht heeft’. Daarin ligt de suggestie dat Hij de zonden al op Zich had tijdens Zijn leven en ze naar het kruis heeft gedragen. Zoals gezegd, klopt daar niets van. Tijdens Zijn leven was de Heer Jezus volledig en volkomen het welgevallen van God, Die dat ook een en andermaal heeft uitgesproken (Mt 3:17; Mt 17:5).

De Heer Jezus heeft in de drie uren van duisternis jouw zonden gedragen en daarover Gods oordeel ontvangen. Hij is daar in jouw plaats gestorven en jij bent daar met Hem gestorven. Jij bent voor de zonde afgestorven. De zonde heeft geen gezag meer over je, je hoeft er niet meer aan toe te geven. Dat is echt een geweldige waarheid! God ziet jou nu in Christus en rekent jou toe wat Hij met de Heer Jezus deed. Overigens staat nergens in de Schrift dat jij voor de zonde moet afsterven. Jij bent gestorven. Als jij jezelf ziet zoals God jou ziet, zal de zonde in jouw leven geen kans krijgen om zich uit te leven.

In plaats van de zonde de gelegenheid te geven in je leven ben je door het werk van Christus in staat om “voor de gerechtigheid te leven”. Je leven is er niet meer op gericht om gerechtigheid te verdienen, maar je mag de verkregen gerechtigheid in Christus in je leven laten zien. Je bent nu in staat om te leven in overeenstemming met het recht van God. Die nieuwe levensinstelling is het gevolg van de “striemen” van het oordeel die de Heer Jezus door Gods kastijdende hand op het kruis troffen.

Bij ‘Zijn striemen’ moet je niet denken aan de geselslagen die Hem door de soldaten van Pilatus zijn toegediend. Het is natuurlijk onmogelijk dat die striemen jou redding en verlossing hebben bezorgd. Alles wat mensen de Heer Jezus hebben aangedaan, heeft hun schuld ten opzichte van Hem en ten opzichte van God alleen maar groter gemaakt. Nee, alleen wat God met de Heer Jezus heeft gedaan in het oordeel over de zonden van ieder die gelooft, maakt “gezond”. Het betreft hier de gezondheid van het geestelijke leven dat door de zonde aangetast en verwoest was.

1Pt 2:25. Dat je geestelijk gezond bent geworden, blijkt daaruit dat je bent “teruggekeerd tot” de Heer Jezus als “de Herder en Opziener” van je ziel. Zoals ieder mens van nature van God is afgedwaald en verdwaald is (Ps 119:176), was jij dat ook. Je was de weg kwijt en kon die niet terugvinden. Toen is de goede Herder gekomen om Zijn leven te geven en jou daardoor de weg terug te laten zien. Het zwaard van Gods oordeel was ontwaakt tegen de Herder (Zc 13:7), Gods Metgezel, en heeft Hem geslagen in jouw plaats. Daardoor is de weg terug naar de Herder geopend. Nu ben je tot Hem teruggekeerd.

Je hebt de Herder weer gevonden, dat wil zeggen dat de ‘Herder’ jou heeft gevonden. Hij wil je verdere leven leiden en het je aan niets doen ontbreken (Ps 23:1). Hij is ook de ‘Opziener’ van je ziel, Hij waakt erover. Als je bij de Herder blijft, Hem navolgt, zal Hij als de Opziener van je ziel deze in vrede en gezondheid bewaren.

Lees nog eens 1 Petrus 2:22-25.

Verwerking: Wat is het verschil tussen het lijden van de Heer Jezus van de kant van mensen en van de kant van God?

Copyright information for DutKingComments