1 Peter 2:13

De overheid

1Pt 2:13. Na de algemene vermaningen om een goede wandel te hebben spreekt Petrus over specifieke verhoudingen waarin die goede wandel zichtbaar moet worden. In de eerste plaats richt hij je aandacht op je verhouding tot de overheid. Petrus zegt dat je onderdanig moet zijn “aan elke menselijke instelling”. Hij geeft er ook het motief bij: het is omdat de Heer het wil. Dat sluit andere motieven uit. Het is niet de bedoeling dat je alleen de overheid gehoorzaamt als het, naar jouw berekening, een persoonlijk voordeel zou kunnen opleveren.

1Pt 2:14. De overheid is een instantie die door God is ingesteld (Rm 13:1). Er zijn daarin verschillende lagen. Er is een koning als hoogste overheid waaraan de gelovigen onderdanig moeten zijn. Er zijn ook lagere overheden, zoals stadhouders, maar die wel bekleed zijn met het gezag van de koning. Zij zijn afgevaardigden van de koning om boosdoeners te straffen, maar ook om hen die goeddoen daarvoor te eren.

Wij kennen in onze tijd de nationale overheid en ook lagere overheden zoals de provinciale en gemeentelijke overheden. Dat zij in veel gevallen geen rekening houden met Gods wil, is niet onze zaak. God zal hen ter verantwoording roepen voor de wijze waarop zij hun taak hebben verricht. In het algemeen is het wel zo dat zij het kwaad beteugelen.

Het kan moeilijk zijn de juiste houding tot de overheid aan te nemen. Je bent eraan onderworpen, terwijl je toch niets met hun aanstelling te doen hebt. Het is jou als bijwoner en vreemdeling immers niet toegestaan je met de politiek van het land van je verblijf te bemoeien. Regeringsdeelname of zelfs maar het invloed uitoefenen op de samenstelling ervan, past je als christen niet. De Heer Jezus regeert ook nog niet openbaar. Het koninkrijk van God is nog steeds een verborgen koninkrijk omdat de Koning ervan nog in de hemel verborgen is.

We kunnen nog geen regeringsverplichtingen hebben. De Korinthiërs waren dat vergeten en Paulus moet hen daarvoor dan ook een verwijt maken (1Ko 4:8). God regeert de wereld nu nog door regeringen, ook door hen die geen enkele rekening met Hem houden. De Heer Jezus is, zoals altijd, het voorbeeld. Hij wilde bijvoorbeeld geen rechter zijn in een erfdeelzaak (Lk 12:13). Hij was en is niet van de wereld en wij zijn het ook niet. Zijn tijd om te regeren komt nog en daarmee ook die van ons.

1Pt 2:15. Het is de wil van God dat jij je onderwerpt aan de overheid. Het is geen vriendelijk verzoek met een mogelijkheid daar anders over te denken en daar anders in te handelen. Deze onderwerping moet ook niet knarsetandend gebeuren of slechts een passieve houding zijn. Het gaat erom goed te doen. De gelovigen aan wie Petrus schrijft en ook Petrus zelf hebben te maken met de goddeloze en wrede keizer Nero. God heeft het zelfs toegelaten dat onder de heerschappij van deze vorst zowel Petrus als Paulus ter dood zijn gebracht.

Hoe goddeloos een regering of regeerder ook is, het is de verantwoordelijkheid van de gelovige zich eraan te onderwerpen en zich als een goede ingezetene van diens rijk te gedragen. Goeddoen zal lof van de overheid tot gevolg hebben, hoewel die lof mogelijk niet tot uitdrukking wordt gebracht. De overheid zal erkennen dat christenen hun positieve bijdrage aan de samenleving leveren, hoewel hun leven de haat van de gezagsdragers oproept.

Behalve de lof van de overheid heeft goeddoen nog een gevolg. Dat gevolg is dat de mond wordt gesnoerd van “dwaze mensen” die in hun domme “onwetendheid” de gelovigen van de meest absurde daden beschuldigen. Het gaat hier niet om woorden, maar om daden waarin de waarde van het christelijk leven zichtbaar wordt.

1Pt 2:16. Dit leven in onderdanigheid is ware vrijheid. Vrijheid is niet doen wat je zelf wilt. Als je doet wat je zelf wilt, laat je je alleen maar door je vlees, de zonde, beheersen en dat is slavernij. Dat je een vrije bent, betekent ook dat je je niet onder een wet stelt of jezelf een juk of dwang oplegt of laat opleggen. Vrijheid is dat je door het bezit van een nieuwe natuur graag doet wat God wil. De christelijke vrijheid houdt in dat je bevrijd bent van de slavernij van de zonde en de wet om vervolgens in het heiligdom tot God te gaan.

Deze vrijheid betekent echter niet dat je niet moet doen wat de overheid zegt. Zoals gezegd, is de wil van God dat je de overheid gehoorzaamt. De hele wil van God staat in Zijn Woord. Aan wat God daarin gebiedt of verbiedt, heb je te gehoorzamen. Het is dwaasheid je daaraan te onttrekken met een beroep op je vrijheid. Het is best mogelijk – en het is goed dat gevaar te onderkennen – dat je misbruik maakt van deze christelijke vrijheid (Gl 5:13). Je kunt jezelf in dit opzicht behoorlijk voor de gek houden. Houd je daarom aan Gods Woord als de hoogste vorm van gezag.

Dat brengt je soms in een ander spanningsveld en dat is als de overheid iets vraagt of toestaat dat in strijd is met Gods Woord. Dan moet je God meer gehoorzaam zijn dan mensen (Hd 5:29). Denk daarbij maar aan het accepteren van het ongetrouwd samenwonen of het hebben van een homoseksuele relatie. Dat zijn verwerpelijke dingen. Zulke dingen goedkeuren met een beroep op de christelijke vrijheid is de vrijheid gebruiken “als een dekmantel van de boosheid”. Het is in strijd met het feit dat je een slaaf van God bent. Als slaaf van God ben je eraan gehouden de wil van God te doen. Voor iemand die graag de wil van God doet, is dat niet zwaar en moeilijk (1Jh 5:3). Als je jezelf ziet als een ‘vrije slaaf’, zul je je niet laten misleiden tot een handelen dat in strijd is met Gods wil.

1Pt 2:17. Dat je zondige praktijken moet afwijzen en veroordelen, betekent niet dat je de mensen moet verachten die zich daaraan bezondigen. Petrus roept ertoe op om “allen”, dat zijn alle mensen, te eren. De reden daarvoor is dat ieder mens naar Gods beeld gemaakt is. Dit eren van allen doe je als je allen goeddoet. Zo heeft de Heer Jezus ook gehandeld toen Hij op aarde was. Hij heeft bijvoorbeeld zonder onderscheid te maken allen genezen die tot Hem kwamen (Mt 8:16).

Te midden van die ‘allen’ die geëerd moeten worden, bevindt zich een bijzonder gezelschap waarvoor we een bijzondere genegenheid hebben. Dat is “de broederschap”. Dat is het geheel van alle gelovigen en zijn niet slechts zij met wie je in de praktijk veel omgaat en zeker niet alleen zij met wie je het goed kunt vinden. Petrus zegt dat we het geheel van de gelovigen, allen die kinderen van God zijn, zonder uitzondering moeten liefhebben. Van de christenen in de eerste eeuw is gezegd dat zij van elkaar hielden voordat zij elkaar kenden. Dat is een prachtig getuigenis en zo hoort het ook vandaag nog te zijn, want de liefde is niet veranderd.

De liefde tot de broederschap zal zich niet altijd op dezelfde wijze openbaren. Je moet de broeders liefhebben, maar niet hun vleselijke of wereldse gezindheid. Je hebt niet lief wat tot verderf van de broederschap is, bijvoorbeeld scheuring maken of valse leer. Daarom wordt er nog aan toegevoegd dat je God moet vrezen.

God vrezen wil zeggen dat je in alles voor Hem ontzag hebt. Dat komt tot uiting in je gehoorzaamheid aan Zijn Woord. Het komt ook tot uiting in het respect dat je toont voor de door Hem aangestelde koning als vertegenwoordiger van Zijn gezag. Je zult niet altijd kunnen doen wat de overheid van je verlangt omdat je God vreest, maar dat mag niet betekenen dat je geen respect meer voor de overheid hebt. De erkenning van de overheid moet blijven omdat er, zolang de gemeente op aarde is, geen overheid is dan door God ingesteld (Rm 13:1).

Je kunt dit gedeelte als volgt samenvatten. Petrus spreekt jou aan als een onderdaan van het koninkrijk van God. Dat is geen eenvoudige positie omdat je leeft in een wereld die daar niets van weet en wil weten. De wereld is erop uit om je lijden aan te doen zoals ze dat de Heer Jezus heeft aangedaan. Het is onmogelijk een volgeling van de Heer Jezus te zijn zonder daarmee de weerstand van de wereld op te roepen.

Je bent als Zijn discipel onderworpen aan het gezag van Hem, van Wie Petrus zegt dat je Hem als Heer in je hart moet heiligen (1Pt 3:15). Je hebt te maken met Zijn gezag in je leven. Hij heeft je echter ook geplaatst in gezagsverhoudingen. Dat gezag is van Hem afkomstig. Het gezag van de overheden komt van Hem. Ook al zijn deze machten nog zozeer tegen God, ze zijn Gods dienaressen. Wij onderwerpen ons aan hen alsof wij ons direct aan de Heer onderwerpen.

Lees nog eens 1 Petrus 2:13-17.

Verwerking: In welke situaties moet je de overheid onderdanig zijn en wanneer moet je God meer gehoorzaam zijn dan mensen?

Copyright information for DutKingComments