1 Peter 4:10

Elkaar dienen als goede rentmeesters

1Pt 4:10. De Heer heeft ieder iets gegeven om de ander mee te dienen. Jij mag met jouw genadegave hen dienen die voor God de belangrijkste mensen op aarde zijn: het gezelschap van de gelovigen. Wat jou daarvoor is gegeven, wordt “genadegave” genoemd. Genade speelt een grote rol in deze brief. De Heer wil de Zijnen gebruiken om Zijn genade aan de Zijnen door te geven.

De genade die jij hebt ontvangen, mag je doorgeven aan andere gelovigen. De Heer heeft de genadegaven zo verdeeld, dat jij alle gelovigen kunt dienen en dat jij door alle gelovigen gediend kunt worden. De genadegave die jij hebt gekregen, is niet bedoeld om voor jezelf te houden, maar om daarvan uit te delen. Jouw gave is niet tot jouw eigen genot of eigen eer of belangrijkheid gegeven, maar behoort tot nut en genot van de ander te zijn. Zo is er een wisselwerking tussen de gelovigen. Ieder van de gelovigen is een geschenk aan alle anderen (Ef 4:7).

Als jij met de genadegave die je van de Heer hebt ontvangen, doet waartoe de Heer die aan jou heeft gegeven, ben je een ‘goede rentmeester’. Een rentmeester is iemand die iets beheert dat van een ander is. Wat je hebt ontvangen, is van de Heer en Hij verwacht dat je trouw bent in het gebruik ervan (1Ko 4:1-5). Hij zal jou daar eenmaal rekenschap van vragen (vgl. Lk 16:1-13).

Wat God aan genade heeft gegeven, is “veelvoudig”. Je moet hierbij denken aan een veelheid van genadebewijzen. Heb je niet zelf al in je leven ervaren hoeveel genade je hebt ontvangen? Heeft de Heer daarvoor ook niet vaak je broeders en zusters gebruikt?

Denk er maar eens over na wat je allemaal aan je broeders en zusters te danken hebt en dank God ervoor dat Hij het zo heeft geregeld. Ben je niet vaak rijk gezegend in de samenkomsten en zijn ook de ontmoetingen in de huizen niet vaak bemoedigend geweest?

Dat God het zo heeft geregeld, maakt tegelijk duidelijk dat een ‘eenmansbediening’ in de gemeente niet naar Zijn wil is. God heeft niet alle gaven geconcentreerd in één persoon, maar juist een grote verscheidenheid aan gaven gegeven. Daarbij geeft Hij aan de een bijvoorbeeld een woord van wijsheid en aan een ander een woord van kennis (1Ko 12:8-10).

1Pt 4:11. De genadegaven worden door Petrus in twee hoofdcategorieën ingedeeld. De ene categorie is ‘spreken’, de andere categorie is ‘dienen’ (vgl. Hd 6:2-4). Eerst komt het ‘spreken’ aan de beurt. Wat kun je door woorden bemoedigd en opgebouwd worden! Dit spreken tot opbouwing gebeurt vooral in de samenkomst. Het moet dan wel een spreken zijn “als uitspraken van God” en niet het geven van een eigen mening over bepaalde dingen. Het moet, uiteraard, in overeenstemming met Gods Woord zijn, maar het moet ook naar Gods wil zijn dat het juist op die tijd gezegd wordt.

Als het op deze wijze in de samenkomst gebeurt, zal dat tot grote zegen van alle aanwezigen zijn. Iedere aanwezige zal zich persoonlijk aangesproken voelen. Dat kan betekenen dat je door wat wordt gezegd, wordt vertroost, of bemoedigd, of vermaand (1Ko 14:3). Het is maar wat je nodig hebt en dat weet God Die door Zijn Geest de spreker leidt in het doen van ‘uitspraken van God’. Dat verheft de spreker overigens niet boven kritiek, want hij blijft in zichzelf een feilbaar persoon. Daarom moet wat wordt gezegd, worden getoetst aan Gods Woord (1Ko 14:29).

Het ‘dienen’ wordt onderscheiden van ‘spreken’. ‘Dienen’ heeft betrekking op het delen met anderen van de stoffelijke goederen. We kunnen allemaal anderen dienen met de middelen die we hebben. Dat moet met oprechte motieven gebeuren en niet om er een goede naam door te krijgen. Het moet niet tot eigen eer, maar tot eer van God zijn. Daarom moet God de kracht ervoor geven, Hij moet het in je hart werken.

Als je openstaat voor de wil van God, zowel in je spreken als in je dienen, zal Hij duidelijk maken wat je moet zeggen of moet doen. Hij geeft de genadegaven en ook de kracht om die te gebruiken. Hij geeft je eerst een opdracht en daarna geeft Hij alles wat je nodig hebt om die opdracht uit te voeren. Het is een dienst die niet in eigen kracht, in de kracht van het vlees, kan gebeuren. Pas dan ook kan het zijn tot heerlijkheid van God. De Heer Jezus is Degene door Wie je in staat bent alles tot Gods heerlijkheid te doen. Hij zal tot in eeuwigheid de kracht daartoe geven.

1Pt 4:12. Petrus komt op het lijden terug. Door zijn lezers als “geliefden” aan te spreken laat hij hun zijn warme liefde voelen. Met dit woord “geliefden” zal hij niet alleen zijn eigen liefde tot hen bedoelen, maar zeker ook dat zij geliefden van God zijn. Daaraan zouden ze kunnen twijfelen door de vervolging die ze te verduren hebben.

Er is nog een warmte behalve de warmte van de liefde. Die warmte is meer een hitte. Het is de vuurgloed van de vervolging die zij in hun midden ervaren. De vijand wil hen intimideren en tot verloochening van de Heer Jezus als de verheerlijkte Heer brengen. Die vervolging kan ertoe voeren dat ze beginnen te twijfelen aan de liefde van God. Het lijden dat in hun midden komt, moeten ze echter niet bezien als iets dat hen als een toeval treft en nog minder als iets dat God zendt om hun het leven moeilijk te maken.

Als mensen een vuur aansteken, verwoest dat alles waarmee het in aanraking komt. Als God het vuur aansteekt, controleert Hij het ook, zodat het alleen in aanraking komt met wat Hij toelaat te verbranden. Het vuur waarin de drie vrienden van Daniël terechtkwamen, koos onder de besturende hand van God alleen de touwen uit waarmee ze gebonden waren, terwijl er van hun lichaam niets verbrandde, zelfs geen haar van hun hoofd (Dn 3:24-27).

Het vuur wordt door God gebruikt om de gelovige te beproeven. De beproeving van je geloof is nodig omdat het daardoor gezuiverd wordt van elementen die het geloof toch enigszins vertroebelen. Het geloof wordt vertroebeld bijvoorbeeld door toch nog een beetje op je eigen kracht te vertrouwen of dat je meent aan bepaalde voorwaarden te moeten voldoen om in de gunst van God te komen. Dat moet allemaal verdwijnen, want je moet leren alleen en onvoorwaardelijk op Hem te vertrouwen.

Het is een ernstige misvatting dat zodra iemand tot geloof komt, het met de moeilijkheden gedaan is en de zorgen verleden tijd zijn. Het evangelie is geen succesformule voor een leven zonder problemen. Valse evangelisten willen je doen geloven dat met het aannemen van het evangelie je gezond en rijk zult zijn en dat je voorspoed en aanzien zult hebben. Het zijn leugenaars die een zelfverzonnen boodschap brengen. Als je in dergelijke dwaasheden gelooft, zul je het zeker als iets vreemds ervaren dat je als gelovige ook nog met lijden te maken kunt krijgen.

De werkelijkheid van het evangelie van Jezus Christus is anders. Als je daarin gelooft en in dat geloof wilt leven, zul je juist met lijden te maken krijgen. Een dergelijk leven identificeert je met Christus. En wat was Zijn deel op aarde? Dat was toch niets anders dan lijden?

1Pt 4:13. Petrus spreekt je moed in. In plaats van ontmoedigd te worden door lijden dat je deel is vanwege je verbinding met Christus, mag je je erover verblijden. Je mag deelhebben aan “het lijden van Christus”, wat natuurlijk alleen ziet op het lijden dat Hem door mensen is aangedaan en niet op het lijden voor de verzoening van de zonden. Deelhebben aan het lijden van Christus, dat is iets meemaken waarvan je weet dat Hij het ook heeft meegemaakt, geeft diepe innerlijke vreugde (Hd 5:41; Lk 6:22-23). Paulus wilde graag deelhebben aan het lijden van Christus (Fp 3:10) omdat hij zoveel mogelijk op Christus wilde lijken. Hoe meer je deelhebt aan het lijden van Christus, des te dieper mag je nu al de blijdschap daarvan genieten.

Deze blijdschap zal uitgroeien tot een “vreugdegejuich” als de Heer Jezus in Zijn heerlijkheid komt. Dan openbaart Hij Zich en zal Hij door allen te zien zijn (Op 1:7). Zij zullen daarbij zijn en Hem met vreugdegejuich begeleiden. De situatie is dan volledig veranderd. Van lijdende christenen zijn zij veranderd in verheerlijkte christenen. Innerlijk is de blijdschap van het lijden echter niet veranderd, maar aangezwollen tot een uiting van vreugde die door niets wordt getemperd. Het is een uitbundig betoon van vreugde. De tijd van lijden is voorbij. De zangtijd is aangebroken (Hl 2:11-12). De heerlijkheid is gekomen in de persoon van Jezus Christus Die Zich als de Overwinnaar aan de wereld vertoont.

Lees nog eens 1 Petrus 4:10-13.

Verwerking: Hoe kun jij anderen dienen en door anderen gediend worden?

Copyright information for DutKingComments