1 Peter 4:13-14

Elkaar dienen als goede rentmeesters

1Pt 4:10. De Heer heeft ieder iets gegeven om de ander mee te dienen. Jij mag met jouw genadegave hen dienen die voor God de belangrijkste mensen op aarde zijn: het gezelschap van de gelovigen. Wat jou daarvoor is gegeven, wordt “genadegave” genoemd. Genade speelt een grote rol in deze brief. De Heer wil de Zijnen gebruiken om Zijn genade aan de Zijnen door te geven.

De genade die jij hebt ontvangen, mag je doorgeven aan andere gelovigen. De Heer heeft de genadegaven zo verdeeld, dat jij alle gelovigen kunt dienen en dat jij door alle gelovigen gediend kunt worden. De genadegave die jij hebt gekregen, is niet bedoeld om voor jezelf te houden, maar om daarvan uit te delen. Jouw gave is niet tot jouw eigen genot of eigen eer of belangrijkheid gegeven, maar behoort tot nut en genot van de ander te zijn. Zo is er een wisselwerking tussen de gelovigen. Ieder van de gelovigen is een geschenk aan alle anderen (Ef 4:7).

Als jij met de genadegave die je van de Heer hebt ontvangen, doet waartoe de Heer die aan jou heeft gegeven, ben je een ‘goede rentmeester’. Een rentmeester is iemand die iets beheert dat van een ander is. Wat je hebt ontvangen, is van de Heer en Hij verwacht dat je trouw bent in het gebruik ervan (1Ko 4:1-5). Hij zal jou daar eenmaal rekenschap van vragen (vgl. Lk 16:1-13).

Wat God aan genade heeft gegeven, is “veelvoudig”. Je moet hierbij denken aan een veelheid van genadebewijzen. Heb je niet zelf al in je leven ervaren hoeveel genade je hebt ontvangen? Heeft de Heer daarvoor ook niet vaak je broeders en zusters gebruikt?

Denk er maar eens over na wat je allemaal aan je broeders en zusters te danken hebt en dank God ervoor dat Hij het zo heeft geregeld. Ben je niet vaak rijk gezegend in de samenkomsten en zijn ook de ontmoetingen in de huizen niet vaak bemoedigend geweest?

Dat God het zo heeft geregeld, maakt tegelijk duidelijk dat een ‘eenmansbediening’ in de gemeente niet naar Zijn wil is. God heeft niet alle gaven geconcentreerd in één persoon, maar juist een grote verscheidenheid aan gaven gegeven. Daarbij geeft Hij aan de een bijvoorbeeld een woord van wijsheid en aan een ander een woord van kennis (1Ko 12:8-10).

1Pt 4:11. De genadegaven worden door Petrus in twee hoofdcategorieën ingedeeld. De ene categorie is ‘spreken’, de andere categorie is ‘dienen’ (vgl. Hd 6:2-4). Eerst komt het ‘spreken’ aan de beurt. Wat kun je door woorden bemoedigd en opgebouwd worden! Dit spreken tot opbouwing gebeurt vooral in de samenkomst. Het moet dan wel een spreken zijn “als uitspraken van God” en niet het geven van een eigen mening over bepaalde dingen. Het moet, uiteraard, in overeenstemming met Gods Woord zijn, maar het moet ook naar Gods wil zijn dat het juist op die tijd gezegd wordt.

Als het op deze wijze in de samenkomst gebeurt, zal dat tot grote zegen van alle aanwezigen zijn. Iedere aanwezige zal zich persoonlijk aangesproken voelen. Dat kan betekenen dat je door wat wordt gezegd, wordt vertroost, of bemoedigd, of vermaand (1Ko 14:3). Het is maar wat je nodig hebt en dat weet God Die door Zijn Geest de spreker leidt in het doen van ‘uitspraken van God’. Dat verheft de spreker overigens niet boven kritiek, want hij blijft in zichzelf een feilbaar persoon. Daarom moet wat wordt gezegd, worden getoetst aan Gods Woord (1Ko 14:29).

Het ‘dienen’ wordt onderscheiden van ‘spreken’. ‘Dienen’ heeft betrekking op het delen met anderen van de stoffelijke goederen. We kunnen allemaal anderen dienen met de middelen die we hebben. Dat moet met oprechte motieven gebeuren en niet om er een goede naam door te krijgen. Het moet niet tot eigen eer, maar tot eer van God zijn. Daarom moet God de kracht ervoor geven, Hij moet het in je hart werken.

Als je openstaat voor de wil van God, zowel in je spreken als in je dienen, zal Hij duidelijk maken wat je moet zeggen of moet doen. Hij geeft de genadegaven en ook de kracht om die te gebruiken. Hij geeft je eerst een opdracht en daarna geeft Hij alles wat je nodig hebt om die opdracht uit te voeren. Het is een dienst die niet in eigen kracht, in de kracht van het vlees, kan gebeuren. Pas dan ook kan het zijn tot heerlijkheid van God. De Heer Jezus is Degene door Wie je in staat bent alles tot Gods heerlijkheid te doen. Hij zal tot in eeuwigheid de kracht daartoe geven.

1Pt 4:12. Petrus komt op het lijden terug. Door zijn lezers als “geliefden” aan te spreken laat hij hun zijn warme liefde voelen. Met dit woord “geliefden” zal hij niet alleen zijn eigen liefde tot hen bedoelen, maar zeker ook dat zij geliefden van God zijn. Daaraan zouden ze kunnen twijfelen door de vervolging die ze te verduren hebben.

Er is nog een warmte behalve de warmte van de liefde. Die warmte is meer een hitte. Het is de vuurgloed van de vervolging die zij in hun midden ervaren. De vijand wil hen intimideren en tot verloochening van de Heer Jezus als de verheerlijkte Heer brengen. Die vervolging kan ertoe voeren dat ze beginnen te twijfelen aan de liefde van God. Het lijden dat in hun midden komt, moeten ze echter niet bezien als iets dat hen als een toeval treft en nog minder als iets dat God zendt om hun het leven moeilijk te maken.

Als mensen een vuur aansteken, verwoest dat alles waarmee het in aanraking komt. Als God het vuur aansteekt, controleert Hij het ook, zodat het alleen in aanraking komt met wat Hij toelaat te verbranden. Het vuur waarin de drie vrienden van Daniël terechtkwamen, koos onder de besturende hand van God alleen de touwen uit waarmee ze gebonden waren, terwijl er van hun lichaam niets verbrandde, zelfs geen haar van hun hoofd (Dn 3:24-27).

Het vuur wordt door God gebruikt om de gelovige te beproeven. De beproeving van je geloof is nodig omdat het daardoor gezuiverd wordt van elementen die het geloof toch enigszins vertroebelen. Het geloof wordt vertroebeld bijvoorbeeld door toch nog een beetje op je eigen kracht te vertrouwen of dat je meent aan bepaalde voorwaarden te moeten voldoen om in de gunst van God te komen. Dat moet allemaal verdwijnen, want je moet leren alleen en onvoorwaardelijk op Hem te vertrouwen.

Het is een ernstige misvatting dat zodra iemand tot geloof komt, het met de moeilijkheden gedaan is en de zorgen verleden tijd zijn. Het evangelie is geen succesformule voor een leven zonder problemen. Valse evangelisten willen je doen geloven dat met het aannemen van het evangelie je gezond en rijk zult zijn en dat je voorspoed en aanzien zult hebben. Het zijn leugenaars die een zelfverzonnen boodschap brengen. Als je in dergelijke dwaasheden gelooft, zul je het zeker als iets vreemds ervaren dat je als gelovige ook nog met lijden te maken kunt krijgen.

De werkelijkheid van het evangelie van Jezus Christus is anders. Als je daarin gelooft en in dat geloof wilt leven, zul je juist met lijden te maken krijgen. Een dergelijk leven identificeert je met Christus. En wat was Zijn deel op aarde? Dat was toch niets anders dan lijden?

1Pt 4:13. Petrus spreekt je moed in. In plaats van ontmoedigd te worden door lijden dat je deel is vanwege je verbinding met Christus, mag je je erover verblijden. Je mag deelhebben aan “het lijden van Christus”, wat natuurlijk alleen ziet op het lijden dat Hem door mensen is aangedaan en niet op het lijden voor de verzoening van de zonden. Deelhebben aan het lijden van Christus, dat is iets meemaken waarvan je weet dat Hij het ook heeft meegemaakt, geeft diepe innerlijke vreugde (Hd 5:41; Lk 6:22-23). Paulus wilde graag deelhebben aan het lijden van Christus (Fp 3:10) omdat hij zoveel mogelijk op Christus wilde lijken. Hoe meer je deelhebt aan het lijden van Christus, des te dieper mag je nu al de blijdschap daarvan genieten.

Deze blijdschap zal uitgroeien tot een “vreugdegejuich” als de Heer Jezus in Zijn heerlijkheid komt. Dan openbaart Hij Zich en zal Hij door allen te zien zijn (Op 1:7). Zij zullen daarbij zijn en Hem met vreugdegejuich begeleiden. De situatie is dan volledig veranderd. Van lijdende christenen zijn zij veranderd in verheerlijkte christenen. Innerlijk is de blijdschap van het lijden echter niet veranderd, maar aangezwollen tot een uiting van vreugde die door niets wordt getemperd. Het is een uitbundig betoon van vreugde. De tijd van lijden is voorbij. De zangtijd is aangebroken (Hl 2:11-12). De heerlijkheid is gekomen in de persoon van Jezus Christus Die Zich als de Overwinnaar aan de wereld vertoont.

Lees nog eens 1 Petrus 4:10-13.

Verwerking: Hoe kun jij anderen dienen en door anderen gediend worden?

Het oordeel begint bij het huis van God

1Pt 4:14. De heerlijkheid van 1Pt 4:13 is nog niet aangebroken. Nu is het nog de tijd dat je smaad kunt lijden “in [de] Naam van de Christus”. Het is hetzelfde lijden als het lijden dat in het vorige vers ‘het lijden van Christus’ wordt genoemd, maar met een ander accent. Daar ligt de nadruk meer op het lijden zelf, het is een lijden dat ook Christus heeft ondergaan vanwege het doen van de wil van God en waarin ieder deelt die Hem volgt. Bij lijden ‘in de Naam van Christus’ ligt de nadruk meer op de verbinding met Hemzelf.

Smaad lijden in Zijn Naam is een lijden dat een direct gevolg is van het in woord en daad uitkomen voor Zijn Naam. De wereld ziet in de gelovige de vertegenwoordiger van Christus, Die Zelf, toen Hij hier was, de grote Vertegenwoordiger van God was. Daardoor ervoer Hij: “Al de smaad van wie U smaden, is op Mij gevallen” (Ps 69:10). Dat was voor Hem geen oneer en ook voor jou is het geen oneer als je in Zijn Naam gesmaad wordt. Petrus spreekt er zelfs het “gelukkig” over uit.

Het lijden van Christus en het lijden in de Naam van Christus zijn bijzondere vormen van de openbaring van “de Geest van de heerlijkheid en Die van God”. In het lijden ervaar je dat de Geest je innerlijk met ‘de heerlijkheid’, die Zijn thuis is, in verbinding brengt. Hij is ook de Geest van ‘kracht’ door Wie jij staande blijft in het lijden. Hij is ook de Geest ‘van God’, de Geest Die jou het bewustzijn geeft van Gods volkomen belangstelling en ondersteuning in het lijden waarin je bent.

Dit is natuurlijk een schitterende bemoediging om dit lijden met vreugde te ondergaan. Je doet een ongekende ervaring van Gods tegenwoordigheid op en dat zal ook door anderen worden opgemerkt, want die Geest “rust” op jou (vgl. Hd 6:15). Terwijl je op aarde lijden ondergaat, bezit je iets dat uit de heerlijkheid komt en je daarmee verbindt. Je hebt niet alleen een belofte van een toekomstige heerlijkheid, maar je hebt Hem Die daar thuishoort.

Ik las in een boek het levensverhaal van een Chinese voorganger die twintig jaar in strafkampen heeft doorgebracht vanwege zijn geloof in de Heer Jezus. Hij spreekt in dat boek steeds over God als ‘de Tegenwoordigheid’. Voor hem was te midden van het lijden de aanwezigheid van God en Zijn Geest een haast tastbare realiteit. Zij waren ‘tegenwoordig’, hij wist zich in Hun tegenwoordigheid. Dat gaf hem de kracht om de zware dwangarbeid te verrichten en te getuigen van zijn Heer en Heiland tot zijn medegevangenen.

1Pt 4:15. Na het voorstellen van de voorrechten van het lijden vanwege de verbinding met Christus waarschuwt Petrus voor een vorm van lijden die je niet zou mogen overkomen. Die vorm van lijden is het lijden vanwege door jou begane zonden. Petrus noemt er enkele. De “moordenaar, dief” en “boosdoener” zijn mensen die anderen het leven of bezittingen afnemen of schade berokkenen (materieel of geestelijk).

De “bemoeial” die hij vervolgens noemt, lijkt niet in dit rijtje te passen. Toch zet Petrus hem naast deze andere overduidelijke zonden. De bemoeial is iemand die zich ongevraagd in de aangelegenheden van anderen mengt. Bemoeizucht beperkt de ruimte van anderen, het beneemt anderen de vrijheid om te handelen naar wat de Heer duidelijk maakt. De bemoeial doet een werk, waarvan de verwoestende gevolgen vaak pas op langere termijn zichtbaar worden. De wereld heeft er net zomin waardering voor als voor de andere drie. Als daarvoor lijden over iemand komt die zich christen noemt, is dat een schande.

1Pt 4:16. Het kan echter ook zijn dat iemand lijdt omdat hij zich echt christelijk gedraagt, naar de betekenis van de naam ‘christen’. Dat is dan omdat in hem de kenmerken worden gezien van Hem naar Wie de naam ‘christen’ verwijst, dat is Christus. De naam ‘christen’ komt slechts drie keer in de Bijbel voor (Hd 11:26; Hd 26:28; 1Pt 4:16). In beide plaatsen in Handelingen wordt die naam gebruikt door ongelovigen voor hen die getuigenis geven van hun geloof in Christus. Dus de wereld heeft die naam gegeven. Door wat Petrus hier schrijft, zien we dat de Geest deze naam formeel erkent.

Een christen is dan ook een ware navolger van Christus. Als je “als christen lijdt”, dat wil zeggen omdat je als een volgeling van Christus bekendstaat en je zo ook gedraagt, hoef je je daarvoor niet te schamen. Integendeel, je mag “God verheerlijken in deze naam”. Christus heeft altijd geleden voor de Naam van God en Hem daarin verheerlijkt. Jij mag Hem daarin navolgen. Dat is een groot voorrecht.

1Pt 4:17. Er is nog een reden waarvoor God het lijden van de vervolging voor de Zijnen gebruikt. De tijd van het oordeel over de wereld komt nog. Daarover spreekt Petrus in zijn tweede brief. We zullen dat zien als we die brief samen lezen en onderzoeken. In deze eerste brief gaat het om Gods regering over Zijn kinderen. Daarom spreekt Petrus nu over Gods oordeel over Zijn huis, dat is de gemeente, maar dan als bestaande uit alle gelovigen die allemaal verantwoordelijk gesteld worden voor hun gedrag.

Dat je een lid van de gemeente bent, is niet alleen een voorrecht, maar ook een grote verantwoordelijkheid. Daarover gaat het hier. Die verantwoordelijkheid is veel groter dan die van de wereld. De gemeente als volk van God en huis van God belijdt immers God te kennen en Hem te gehoorzamen. Daarom moet Gods oordeel hier beginnen, voordat Hij Zijn oordeel over de wereld voltrekt (vgl. Jr 25:29; Ez 9:6).

God oordeelt eerst wat het dichtst bij Hem is, wat het meest verantwoordelijk is (Lv 10:3; Am 3:2), om daaruit weg te doen wat niet in overeenstemming met Zijn wil is. Hij wil dat het verkeerde wordt beleden en weggedaan. Daarvoor gebruikt Hij de wereld in haar vervolging van de Zijnen. Vervolging is behalve beproeving van het geloof ook een spreken van God tot het geweten van Zijn volk. Hij wil de Zijnen brengen tot hetzelfde oordeel als Hij heeft. Dat zal hen ertoe brengen dat ze veroordelen wat Hij veroordeelt, zodat ze niet met de wereld zullen worden veroordeeld (1Ko 11:31-32).

Door te spreken over “ons” stelt ook Petrus zich onder het oordeel dat God over Zijn huis voltrekt. Voor dat oordeel is het “nu de tijd”. “Nu” wil zeggen, terwijl de gemeente nog op aarde is. Voor de ongelovigen is het nu nog niet de tijd om geoordeeld te worden, maar is dat nog toekomst (Sp 11:31). Bevat de uitoefening van Gods oordeel over de wereld niet ook een ernstige waarschuwing om niet in de wereld op te gaan? Het oordeel over de wereld komt nog en zal vreselijk en definitief zijn. Er is geen ontkomen aan.

1Pt 4:18. Jij bent een rechtvaardige en kijk eens wat een moeite God doet om je behouden tot het einddoel te brengen. Te midden van alle beproevingen is Hij met jou bezig. Hij behoedt je voor afglijden en wegglijden in de wereld en loutert je geloof, zodat je steeds meer beantwoordt aan Wie Hij is. “Met moeite behouden” worden ziet op alle inspanningen van God om jou veilig door alle gevaren heen te leiden om je ten slotte het erfdeel te geven dat Hij voor jou bewaart (1Pt 1:4-5). Dat is een grote bemoediging.

Voor de wereld is dat een grote waarschuwing. Dat ligt opgesloten in de vraag waar “de goddeloze en zondaar”, dat is hij die zonder God en alleen voor zichzelf leeft, “zal verschijnen”. Het antwoord op die vraag is: hij zal verschijnen voor de grote, witte troon om daar geoordeeld te worden naar zijn werken (Op 20:11-15).

1Pt 4:19. Als het voorgaande goed tot je is doorgedrongen, zul je de vermaning begrijpen om, als je naar de wil van God lijdt, je ziel de trouwe Schepper toe te vertrouwen. Je zult er niet aan denken om het lijden te ontlopen door je aan de wereld aan te passen en je ziel daaraan toe te vertrouwen. De wereld, bestaande uit goddelozen en zondaars, snelt het oordeel tegemoet. Het is dan ook niet wijs je toevlucht tot de wereld te nemen om aan het lijden te ontkomen. Jij snelt de erfenis tegemoet. Denk er dan aan dat de mate van lijden de basis is voor de vreugde die je zult genieten als je de erfenis in bezit mag nemen bij de openbaring van de heerlijkheid van Christus (1Pt 4:12).

De “trouwe Schepper”, je Maker, Hij Die jou helemaal kent en weet hoe jij je voelt, bestuurt alles naar het doel waartoe Hij alles heeft geschapen. Hij is trouw en zal Zijn doel bereiken met de wereld, het erfdeel en met jou. Onderweg naar Zijn doel mag je, door goed te doen, laten zien dat je Hem je hele leven hebt toevertrouwd. Jij zoekt niet de aanpassing aan de wereld, maar je verheugt je ook niet in het oordeel dat over de wereld komt. Zolang je hier bent, mag je het goede voor de mensen in de wereld zoeken, opdat nog velen door jouw goede werken Hem zullen leren kennen voor Wie jij bezig bent.

Lees nog eens 1 Petrus 4:14-19.

Verwerking: Waaruit bestaat jouw lijden als christen?

Copyright information for DutKingComments