1 Samuel 1:9-11

Het gebed van Hanna

In deze verzen horen we het gebed van Hanna in de tempel. Ze gaat met haar nood niet naar Elkana, want ze weet dat hij haar niet begrijpt. Naar Eli kan ze ook niet gaan. Ze kan wel naar de HEERE gaan. Terwijl anderen komen met offerdieren, komt Hanna met een gebroken geest en een verbrijzeld en verslagen hart. Dat offer veracht God niet (Ps 51:19).

Ze kan niet naar Eli gaan omdat die een priesterschap vertegenwoordigt dat niet op God is gericht, maar op zichzelf. Van priesters wordt verwacht dat ze staan om te dienen, maar Eli zit op een stoel. Die heeft hij daar zelf neergezet, want in de beschrijving van de tabernakel lezen we niet over een stoel. Hij kan niet meer goed zien (1Sm 3:2) en hij is oud en dik (1Sm 4:18). Deze lichamelijke kenmerken geven ook zijn geestelijke toestand aan. Hij vertegenwoordigt het priesterschap zoals het ook vandaag veelvuldig wordt gevonden.

De biddende Hanna vormt een groot contrast met hem. Hanna is de vrouw van wie gezegd kan worden: “Haar waarde gaat die van robijnen ver te boven” (Sp 31:10b). Zij is een biddende moeder. Dat stempelt het leven van het kind waar ze om vraagt. In de boeken 1 Koningen en 2 Kronieken lezen we enkele keren als aanvulling op de naam van een koning dat “de naam van zijn moeder was …” (1Kn 11:26; 1Kn 14:21; 1Kn 15:2; 2Kr 12:13; 2Kr 13:2; 2Kr 20:31). Ook Timotheüs heeft veel aan zijn moeder en grootmoeder te danken (2Tm 1:5).

Hanna vraagt niet slechts om een kind, maar om “een mannelijke nakomeling”. De mannelijkheid staat voorop. Deze man moet voor de HEERE staan, om de belangen van Zijn volk te behartigen. Het geloof is helder en eenvoudig. Hanna bidt specifiek, gericht, met een doel. Onze gebeden zijn vaak algemeen, doelloos en kunnen daardoor niet verhoord worden. Dat ze niet verhoord worden, hoeft ons dan ook niet te verbazen.

Als Leviet hoeft Samuel pas vanaf zijn vijfentwintigste jaar te gaan dienen, een dienst die afgelopen is als hij vijftig wordt (Nm 8:23-26). Dit is voor Hanna niet aan de orde. Zij staat hem zijn hele leven af aan de HEERE. We zien dan ook de ontwikkeling van het hele leven van Samuel. Het wordt vanaf zijn prilste jaren op de voet gevolgd en wordt voor ons beschreven, waarbij zijn verdere vorming, na zijn eerste vorming in het gezin, plaatsvindt in een goddeloze omgeving.

Als we om een zegen bidden, kunnen we hier van Hanna leren dat we in ons bidden ook zeggen dat wat we verlangen tot eer van de Heer willen gebruiken. Dat heeft natuurlijk alleen waarde als dit het werkelijke verlangen van ons hart is. Dan zullen we wat we op grond van gelovig gebed krijgen, aan Hem wijden en blijmoedig gebruiken in Zijn dienst. Het maakt het genot van wat we gevraagd en gekregen hebben des te groter. De ware vreugde in alles wat we hebben, ligt in de gemeenschap die we daarin hebben met de Vader en de Zoon (1Jh 1:3-4).

Ook als nazireeër hoeft Samuel niet noodzakelijk zijn hele leven aan God toe te wijden. De nazireeërgelofte wordt afgelegd voor een bepaalde periode (Nm 6:1-8). Dat kan een korte tijd zijn. Hanna wijdt haar zoon echter voor zijn hele leven. Als kenmerk daarvan zal hij zijn haar niet afknippen. Lang haar is een beeld van toewijding en afhankelijkheid, het zichzelf onderdanig opstellen. Voor Samuel is dat ten opzichte van God.

In de tijd van de gemeente mag de vrouw dat laten zien ten opzichte van de man (1Ko 11:1-16). Voor iedere christen geldt dat hij sinds zijn bekering in geestelijke zin toegewijd en onderdanig is aan de Heer Jezus, volledig van Hem afhankelijk. Het is een leven vanuit de vraag: “Wat moet ik doen, Heer?” (Hd 22:10a).

Copyright information for DutKingComments