1 Samuel 11:2

Het volk is bang voor Nahas

De eerste vijand met wie Saul te maken krijgt, zijn niet de Filistijnen, maar is de Ammoniet Nahas. Nahas betekent ‘slang’. David zal met de zoon van Nahas te maken krijgen (1Kr 19:1-4). De dreiging die Nahas heeft laten horen, is een van de redenen waarom het volk een koning heeft gewild (1Sm 12:12).

Nahas belegert Gilead. Gilead ligt niet in het beloofde land, maar in het Overjordaanse. Dat is het gebied dat als eerste bedreigd wordt als vijandige machten het land willen binnenvallen. De mannen van Jabes stellen de vijand voor om een verbond met elkaar te sluiten. Als tegenprestatie moeten zij zich aan de vijand onderwerpen. Aan een roepen tot God wordt niet gedacht. Zozeer zijn de inwoners van de stad van God vervreemd.

Nahas wil wel op dit voorstel ingaan, maar hij komt op een idee. Hij stelt een voorwaarde, waardoor het volk nog dieper zal worden vernederd. Zijn voorwaarde om het rechteroog uit te steken zal het volk uitschakelen, want dan kunnen ze niet meer met de boog schieten. Nahas spreekt echter niet slechts over een smaad voor Jabes alleen, maar over de schande die daardoor over “heel Israël” komt.

‘De slang’ heeft meer besef van de eenheid van Gods volk dan de inwoners van Jabes. In Richteren 21 wilde Jabes neutraal zijn (Ri 21:8-9). Zolang het anderen betreft, bekommert men zich er niet om en wil men neutraal blijven. Met deze smaad op Jabes zal het hele volk getroffen zijn, er zal een smaad op heel Israël worden gelegd. Dit antwoord van Nahas is misschien wel bedoeld als wraak op Israël voor de schande van de nederlaag die Jefta de Ammonieten heeft toegebracht (Ri 11:32-33).

Onder deze dreiging ziet Jabes, nu het henzelf betreft, wel de eenheid van Gods volk en zoekt daarin ook zijn steun. De oudsten van Jabes vragen uitstel en geven de reden ervan aan. Ze willen een roep om hulp laten uitgaan naar Israël. Toen anderen de hulp van Jabes nodig hadden, gaf Jabes niet thuis. Nu ze zelf in nood zijn, willen ze dat anderen hen helpen.

Nahas, overtuigd van zijn eigen kracht en de zwakheid van Israël, geeft Jabes gelegenheid anderen te hulp te roepen. Israël moet wel heel zwak zijn geweest, dat Nahas zo zelfverzekerd kan handelen. Het lijkt er ook op dat Israël in die tijd geen centraal gezag heeft. Ook kunnen we concluderen dat noch Nahas noch de Jabesieten hebben gehoord van de verkiezing van Saul tot koning. Dat wordt nog duidelijker als de boodschappers in 1Sm 11:4 in het Gibea van Saul komen en hun zaak aan het volk voorleggen, zonder direct een beroep op Saul te doen.

In hun missie om steun te verwerven in hun verweer tegen Nahas komen de boodschappers ook in Gibea, waaraan hier de naam van Saul wordt verbonden. Als Gibea van hun situatie hoort, huilen zij erover. Hun huilen is geen huilen van droefheid, waardoor ze zich tot God wenden, maar van lafheid, omdat ze bang zijn voor de vijand. Het lijkt erop dat ook zij niets afweten van de tot koning gezalfde Saul. Ze vragen tenminste niet of Saul wil komen.

Copyright information for DutKingComments