1 Samuel 13:3

Jonathan verslaat de Filistijnen

Saul heeft een leger gevormd van drieduizend mannen die hij zelf heeft uitgekozen. Het is de koninklijke garde, een keurleger. Uit dit leger vormt hij twee afdelingen, één van tweeduizend man en één van duizend man. De afdeling van tweeduizend soldaten houdt hij onder zijn bevel, terwijl hij over de afdeling van duizend soldaten het bevel aan zijn zoon Jonathan geeft. Saul legert zich met zijn manschappen in Michmas en Jonathan legert zich met zijn manschappen in Gibea. Beide plaatsen zijn strategisch van belang om mogelijke aanvallen van de Filistijnen af te weren.

Saul heeft drie grote confrontaties met de Filistijnen gehad (1 Samuël 13; 17; 31). In geen van de drie confrontaties wint Saul. De eerste confrontatie levert een overwinning op, maar die komt op naam van Jonathan. De tweede levert ook een overwinning op, maar die komt op naam van David. De derde confrontatie voert tot een nederlaag en zijn dood.

Jonathan wordt hier voor de eerste keer genoemd. Hij wordt zonder nadere introductie ingevoerd. Het is alsof we hem allang kennen. Saul staat in dit hoofdstuk en de volgende hoofdstukken tegenover zijn zoon Jonathan. Jonathan is een heel ander mens dan zijn vader. Saul betekent ‘begeerd’ (door de mens), Jonathan betekent ‘de HEERE heeft gegeven’ of ‘gegeven door genade’ (door God). Saul had moeten zijn wat zijn zoon Jonathan is. Hoe hij had moeten zijn, had hij van zijn zoon kunnen leren. Door het falen van Saul gaat het koningschap aan Jonathan voorbij. Wat wij doen, heeft grote gevolgen voor onze kinderen.

In Jonathan ontmoeten we een van de aangenaamste karakters in de Bijbel. Hij is een man die mooie kenmerken vertoont, waarop we jaloers kunnen zijn en waarvan we wensen dat we die ook bezitten. De eerste daad die van hem wordt vermeld, is dat hij de bezetting van de Filistijnen in Geba verslaat. Hij wacht niet tot de Filistijnen de aanval openen, hij neemt zelf het initiatief. Daardoor neemt hij de dreiging van die kant weg.

Tegelijk roept zijn actie de Filistijnen op om wraak te nemen. Maar niet alleen de Filistijnen komen in beweging. Als Saul van de actie van zijn zoon hoort, laat hij op de bazuin blazen, opdat “de Hebreeën het horen”. Zijn actie komt niet voort uit geloof, maar uit angst. Hij richt zich niet tot God, maar vestigt zijn hoop op “de Hebreeën”, zoals hij Gods volk noemt. Hij noemt Gods volk met de naam die de Filistijnen ervoor gebruiken (1Sm 14:11).

Omdat Saul het bericht van het verslaan van de Filistijnen wereldkundig maakt, krijgt hij de eer voor iets wat zijn zoon heeft gedaan. Toch is het volk niet blij met de overwinning. Ze zijn zo in de greep van de Filistijnen, dat de angst er diep in zit. Ze vrezen voor vergelding. Het volk geeft wel gehoor aan de oproep van Saul en komt naar hem toe.

Wat is het volk van God, dat is nu de gemeente van God, diep gezonken als het bang wordt om in een kwade reuk bij de naamchristenen – waarvan de Filistijnen een beeld zijn – te komen.

Copyright information for DutKingComments