1 Samuel 13:5

Angst voor de Filistijnen

De Filistijnen zinnen inderdaad op wraak voor de nederlaag die hun is toegebracht. Ze brengen een grote menigte op de been om tegen Israël te strijden. Ze legeren zich in Michmas, waar Saul even tevoren nog met zijn keurkorps was. Saul is naar Gilgal getrokken om daar op Samuel te wachten, zoals Samuel dat bevolen heeft (1Sm 13:11; 1Sm 10:8). Nu komt het erop aan hoe Saul zal reageren als de beproeving zal toenemen.

Als de mannen van Israël de overmacht van de vijand zien, blijft er geen moed meer over. Bij een eerdere gelegenheid zijn ze als één man achter Saul opgetrokken tegen de vijand (1Sm 11:7). Van die moed is hier niets over. Als ze in het nauw komen en bedreigd worden, roepen ze niet tot de HEERE, maar verstopt een aantal zich “in de grotten, in de rotsspleten, tussen de rotsen, in de schuilplaatsen en in de putten”. Waar ze maar menen veilig te zijn voor de vijand, daar verbergen ze zich (vgl. Ri 6:2).

Zij die bij Saul blijven, beven. Het vertrouwen in hun held is zodanig geslonken, dat hij hen niet meer kan inspireren om de strijd met de vijand aan te gaan met de zekerheid van de overwinning. Het geloof dat er bij de eerste actie van Saul nog is, is nu verdwenen. Als er geen geloof is, geven eerdere ervaringen geen kracht. Alles wat hier gebeurt, komt omdat de hand van God erin is. Hij stelt Saul op de proef. Dat gebeurt bij Gilgal.

Hier worden Israëlieten “Hebreeën” genoemd omdat zij het land van God verlaten en de grond van het geloof prijsgeven (1Sm 14:21). De situatie is helemaal in strijd met Gods voornemen. Zijn volk trekt weg uit het land en de Filistijnen wonen er.

Copyright information for DutKingComments