‏ 1 Samuel 14:36-42

Saul krijgt geen antwoord van God

Saul ziet zijn kans om zoveel mogelijk voordeel uit de situatie te halen en de nederlaag voor zijn vijanden zo groot mogelijk te maken. Hij wil dan ook de nacht doorgaan met achtervolgen. Het volk lijkt daar gelaten op te reageren, heel anders dan de wapendrager dat bij Jonathan in 1Sm 14:7 doet. De priester meent dat het beter is om toch eerst God te vragen. Eerder heeft Saul hem op het laatste moment verhinderd dat te doen (1Sm 14:19).

Saul gaat op het voorstel van de priester in. Hij vraagt aan God of hij de Filistijnen achterna zal trekken en of God ze dan in de hand van Israël zal geven. Zijn vragen klinken goed, maar zijn geest is niet onderworpen. Hij wil direct antwoord en hij wil een antwoord dat hem bevredigt. Nu komt er geen antwoord van God. Eerder wilde Saul niet, nu wil God niet. Er komt een einde aan het geduld van God. Een mens kan tot God komen in een gezindheid waarop God niet kan reageren (Jk 4:3). Iemand die met oprecht berouw komt, zal altijd antwoord van God krijgen, daarvoor neemt God alle tijd.

Jonathan als schuldige aangewezen

Ook van dit zwijgen van God vraagt Saul niet zichzelf af hoe het komt. Hij denkt totaal niet aan zichzelf als oorzaak. Hij is er helemaal blind voor. Hij spreekt wel uit dat de HEERE Israël verlost. Dat is bij godsdienstige mensen altijd de vermenging: eigengereidheid en ook het uitspreken van waarheden.

Evenals eens Jefta (Ri 11:30; 34-35) is Saul bereid zijn kind op te offeren aan zijn wetticisme in de overtuiging dat dit recht is voor God. Op de dreigementen van Saul om te vertellen wie de oorzaak van het zwijgen van God is, reageert het volk niet. Het volk wil Jonathan niet verraden.

Als Saul er via het volk niet achter komt, probeert hij het via het lot. Daarbij gaat hij niet stam na stam na, maar maakt direct een scheiding tussen zichzelf en Jonathan enerzijds en het volk anderzijds. Hij lijkt niet te veel tijd te willen verliezen met het volgen van ingewikkelde procedures, al zijn die naar Gods wil. Ook hier berust het volk weer in de wil van Saul.

Saul beveelt God de waarheid aan het licht te brengen. God laat Zich niet bevelen, maar Hij bestuurt wel het lot. Het lot wijst Saul en Jonathan aan. Daardoor gaat het volk vrijuit. God spaart Zijn volk. Saul beveelt vervolgens dat het lot wordt geworpen tussen hem en Jonathan. Hij weet dat het niet op hem kan vallen, maar voor de vorm laat hij toch het lot werpen. Inderdaad wordt Jonathan aangewezen.

Dan beveelt Saul Jonathan te vertellen wat hij heeft gedaan. Jonathan is vol overgave. Hij getuigt van wat hij heeft gedaan. Jonathan verontschuldigt zich niet door te zeggen dat hij het gebod van Saul niet heeft gehoord. Deze onwetendheid wordt noch door Jonathan, noch door het volk aangevoerd. Jonathan is bereid te sterven. Zijn houding is prachtig. Hij komt niet in verweer, hij begint ook niet zijn vader aan te vallen vanwege diens dwaasheid. Hij erkent zijn daad, maar niet als zonde.

Na de ‘belijdenis’ van zijn zoon Jonathan barst Saul los. Het slechte hart van Saul is bereid zijn zoon te doden. In zijn dwaasheid is hij in staat de enige man van geloof onder hen te doden. Hij heeft het gezworen en dus zal hij woord houden. Hoe ver is Saul van de genade verwijderd! Hij heeft er zelf geen deel aan en weet daardoor ook van geen genade tegenover anderen, zelfs niet tegenover zijn eigen zoon die een zo grote overwinning voor Israël heeft behaald.

Copyright information for DutKingComments