1 Samuel 17:26

De beloning die Saul uitlooft

De Israëlieten spreken er met elkaar over of ze de reus wel hebben gezien. Er is bij hen geen gedachte aan God. Ze spreken er ook over dat Goliath Israël hoont. Dat hij daarmee God hoont, komt niet bij hen op. Ook onderwerp van gesprek is de belofte van Saul dat wie de Filistijn zal verslaan, een beloning krijgt. Het gaat in feite om drie beloningen: grote rijkdom, Sauls dochter tot vrouw en daardoor schoonzoon van de koning worden, en vrijstelling van alle lasten, zoals belasting en dienstplicht, voor allen die bij hem horen.

Hierin zien we een beeld van de beloning die de Heer Jezus heeft gekregen omdat Hij de vijand, de duivel, heeft verslagen. Wat Saul belooft, heeft de Heer Jezus van God gekregen: grote rijkdom dat wil zeggen alle macht in de hemel en op de aarde en een vrouw, de gemeente. Ook zijn allen van Zijn familie vrij van alle last: zij staan in de vrijheid die de kinderen van God eigen is, ze zijn vrij van de wet.

David vraagt nog eens naar de beloning in verband met het verslaan van de Filistijn. Hij is als het ware verbaasd over een zo grote beloning voor een in zijn ogen, de ogen van het geloof, zo eenvoudige zaak. De reden van Davids kalmte is duidelijk. Hij meet de reus niet af aan zichzelf, want hij begrijpt dat het een zaak is tussen de Filistijn en God.

Aan zijn spreken over de Filistijn is te horen dat hij met verachting over hem spreekt. Het gaat David niet om de beloning, maar om de smaad die de HEERE wordt aangedaan. Hij spreekt over het leger van Israël als “de gelederen van de levende God”. Het is ook de strijd van “de levende God”, een uitdrukking die God in scherp contrast stelt met de valse en dode afgoden (1Th 1:9). Het geloof ziet de vijand niet tegenover de nietige mens, maar tegenover de almachtige God.

Copyright information for DutKingComments