1 Samuel 2:1-10

Inleiding

Na het gebed van Hanna als smeekbede in het vorige hoofdstuk horen we nu een gebed van haar als aanbidding en profetie. Het gaat daarin niet zozeer over de kleine Samuel, maar over Christus (1Sm 2:10). Zo moet het gebed voor ieder van onze kinderen zijn. Het gaat niet om hun maatschappelijke voorspoed, maar of Christus in hen gezien zal worden.

Zoals al eerder is opgemerkt, lijkt het gebed van Hanna op de lofzang van Maria (Lk 1:46-55). Zowel Hanna als Maria is een voorbeeld van een getrouw overblijfsel in hun tijd. Beiden voelen ze de vervallen toestand van Gods volk diep aan. Beiden begrijpen ze dat geen mens, maar alleen God hierin verandering kan aanbrengen. Het zijn allebei profetische liederen en een grote bemoediging aan het begin van een geschiedenis die door donkere wolken wordt gekenmerkt. Het is als de boog van de hoop in de wolken van het dreigende oordeel.

Het gebed kan in vier delen worden onderverdeeld:

1. 1Sm 2:1-3. Hanna bezingt de God van haar heil of behoudenis als de trouwe, almachtige, alwetende God. Ze spreekt over “onze” God (1Sm 2:2).

2. 1Sm 2:4-5. Hanna spreekt over de redding die zij heeft ervaren en de vernedering van de tegenstander.

3. 1Sm 2:6-8. De weg waarop redding wordt ervaren, is die van dood en opstanding.

4. 1Sm 2:8b-10. God voert alles tot Zijn doel, aan de strijd tussen goed en kwaad wordt voor eeuwig een einde gemaakt. Christus regeert over de herschapen aarde.

Het gebed van Hanna, waarin zij de gevoelens van haar hart uitstort, nadat zij haar zoon aan de HEERE heeft gewijd, is een lofzang met een profetisch en Messiaans karakter. Het is een psalm als de rijpe vrucht van de Geest van God. Hanna is bekend met de bestemming van Israël om een koninkrijk te zijn. Ze weet van de beloften die God aan de vaderen heeft gedaan. Ze is vervuld van het verlangen naar de vervulling van de beloften. In de geest ziet ze de Koning Die de HEERE aan Zijn volk zal geven en door Wie Hij Zijn volk de heerschappij over de aarde zal geven.

Uitingen van vreugde

Het grote profetische perspectief van dit gebed begint met persoonlijke uitingen van de zielenoefeningen van een vrouw. Ze spreekt over “mijn hart”, “mijn hoorn”, “mijn mond”. Vanuit deze persoonlijke beleving gaat ze in de loop van haar lofzang tot de einden van de aarde (1Sm 2:10).

Haar eerste gebed heeft ze in stilte gebeden – alleen haar lippen bewogen (1Sm 1:13) – tot God Die ook luistert naar wat in het geheim wordt gezegd. Nu opent ze haar mond wijd om de heerlijke dingen te vertellen die de HEERE heeft gedaan. Ze spreekt uit de overvloed van haar hart. Haar hart verheugt zich niet zozeer in de gave, Samuel, maar in de HEERE als de Gever. “Mijn hoorn” ziet op de kracht waarop zij steunt, als voorloper van de hoorn van de Gezalfde (1Sm 2:10).

Het eerste deel van het vers (“hart”) en het derde deel (“mond”) horen bij elkaar. De mond geeft uiting aan wat er in het hart leeft (Rm 10:10). Ook het tweede deel (“hoorn”) en het vierde deel (“heil”) horen bij elkaar. De hoorn is een beeld van kracht. Haar heil ligt in de kracht van de HEERE.

Niemand is met de HEERE te vergelijken

Nadat ze haar eigen vreugde heeft geuit over wat zij in de HEERE heeft gevonden, gaat ze verder met alleen over Hem te spreken. Ze stijgt uit boven haar eigen zegeningen en wordt als het ware helemaal in beslag genomen door Wie Hij is.

Het eerste kenmerk dat ze bezingt, is Zijn heiligheid. Heiligheid is een bijzonder kenmerk van de God van Israël. Geen afgod maakt daar aanspraak op.

Buiten Hem is er ook geen God. Alleen Hij is de ongeschapen, eeuwige God. Alles wat buiten Hem is, komt uit Hem voort. Hij is de oorsprong ervan. Niets buiten Hem heeft een bestaan los van Hem. “Want in Hem zijn alle dingen geschapen in de hemelen en op de aarde, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen” (Ko 1:16).

Buiten Hem is er ook geen steun te vinden, is er geen bron van redding. Elke zekere en vaste hulp is alleen in Hem aanwezig. Hij is de enige rots.

De HEERE is alwetend

Het tweede kenmerk is Zijn alwetendheid (Ps 139:1-4). Hij ziet niet alleen de daden, maar ook de gedachten en motieven: “En geen schepsel is voor Hem onzichtbaar, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen van Hem met Wie wij te doen hebben” (Hb 4:13). Hij toetst alle woorden en daden.

Dit is voor Hanna een troost en voor Peninna een waarschuwing haar toon te matigen en te letten op wat ze zegt. Over het hoofd van Peninna heen spreekt Hanna tot de vijanden van Israël en van God. Ze geeft het oordeel over aan de HEERE, Die volkomen recht zal doen waar nu nog onrecht heerst.

De rollen worden omgedraaid

Alle handelingen worden door God bestuurd. Hij zorgt voor een omkering van de rollen. Hij staat achter de ontwikkeling van de dingen. Alleen door Zijn raad kunnen we een werk met succes beginnen, voortzetten en voltooien. Alles wat Hij Zich voorneemt en uitvoert of laat uitvoeren, elke handeling, elke gedachte, alles is overwogen en gewogen, volmaakt harmonieus en doeltreffend. Niets is tevergeefs of nutteloos. Elk resultaat zal dit bevestigen.

Hanna ziet in het geloof het resultaat van het handelen van de HEERE. Door Zijn ingrijpen wordt de held krachteloos en wordt de krachteloze met kracht omgord. Zo gaat het ook met hen die verzadigd zijn en met hen die hongerig zijn; met hen die onvruchtbaar zijn en met hen die rijk aan kinderen zijn (Ps 113:9; Js 54:1-6).

Deze volkomen omkering van de rollen zal plaatsvinden door de oordelen die aan het vrederijk voorafgaan en in het vrederijk dat dan direct daarop volgt: “Daar het rechtvaardig is bij God, aan hen die u verdrukken, verdrukking te vergelden, en aan u die verdrukt wordt, rust met ons bij de openbaring van de Heer Jezus van [de] hemel met [de] engelen van Zijn kracht, in vlammend vuur” (2Th 1:6-7). Voorbeelden daarvan zien we in het boek Esther, waar de HEERE Haman vernedert en Mordechai verhoogt. We zien het ook in dit boek in Zijn vernederen van Saul en Zijn verhogen van David.

De almacht van de HEERE

In deze verzen gaat alles over de HEERE, over wat Hij doet. Hanna kijkt over de dood en het graf heen en wijst op het leven en de opstanding. Dit is bijzonder in het Oude Testament (Dt 32:39a). Alle zegen van de HEERE is gebaseerd op de dood en de opstanding van Christus. Allen die weten dat zij van zichzelf dood zijn, krijgen leven in Hem. Zij mogen weten dat ze met Hem gestorven en opgestaan zijn. In de opstanding worden alle beloften van God vervuld. Dat heeft ook Abraham geleerd en geloofd: “Hij heeft overwogen, dat God machtig was hem [d.i. Izak] zelfs uit [de] doden op te wekken” (Hb 11:18b).

De HEERE heeft rijken en armen gemaakt, opdat mensen van elkaar afhankelijk zullen zijn (Sp 22:2). Dit geldt ook in geestelijk opzicht. Zij die rijk zijn, dat wil zeggen die hun geestelijke rijkdommen kennen, hebben dat aan God te danken. Zij die arm zijn, zien op tot God. Dit onderscheid uit de hand van God te aanvaarden maakt dankbaar en tevreden (vgl. Jk 1:9-10). Dat bewaart de rijke voor hoogmoed en de arme voor ontmoediging. Rijken en armen hebben elkaar nodig. Het onderscheid in de positie die we innemen, is ook door God aangebracht.

In het vrederijk zal God de grote eindresultaten van Zijn handelen laten zien. Zij die nu gering en arm zijn, zullen dan een ereplaats krijgen. Voorbeelden daarvan zien we in Jozef die van slaaf en gevangene een regeerder wordt (Gn 41:14; 38-44) en in Lazarus die op aarde een bedelaar is, maar in de hemel een plaats krijgt in de schoot van Abraham (Lk 16:20-22).

Hanna bezingt Hem als de Almachtige. Dat zien we in de wijze waarop de HEERE de aarde heeft gegrondvest. De grondvesten of zuilen waarop Hij de aarde heeft gesteld, is Zijn Woord, want Hij draagt het heelal “door het woord van Zijn kracht” (Hb 1:3a). De aarde rust op grondvesten die de aarde dragen door de kracht die Hij eraan verleent. Als de grondvesten van de aarde van Hem zijn, heeft de rechtvaardige niets te vrezen.

Met de almacht die in de bewaring van Zijn schepping openbaar wordt, bewaart de HEERE ook de voet van Zijn gunstgenoten. Hoe zou de macht van de mens het ooit kunnen opnemen tegen de almacht van die grote God? Hij bewaart de voeten van Zijn gunstgenoten op weg naar het erfdeel dat Hij hun heeft beloofd, zodat ze niet struikelen en vallen (Ps 116:8; Ps 121:3). Hij bewaart het erfdeel voor Zijn gunstgenoten en bewaart Zijn gunstgenoten voor het erfdeel (1Pt 1:4-5). Maar van de goddelozen, die de rechtvaardige verdrukken en vervolgen, zal God het licht van Zijn genade wegnemen, zodat zij in duisternis omkomen. De kracht van de goddeloze vermag niets tegen de almacht van God.

De Koning en Gezalfde van de HEERE

Alle opstand tegen de HEERE zal worden gebroken. Hij zal Zijn donder in de hemel laten horen over al Zijn tegenstanders. Donder is de aankondiging dat de HEERE eraan komt om te oordelen. Als het dondert, voelt de mens op een alarmerende wijze de tegenwoordigheid van de almachtige God. Zo maakt de HEERE door oordeel de weg vrij om het vrederijk te gronden.

Dit rijk beslaat de hele aarde, tot de einden ervan. Dan geeft de HEERE het bestuur van dit rijk aan “Zijn Koning”. Hanna besluit haar gebed met “Zijn Gezalfde”. Dat zegt als het ware dat de Gezalfde van God Gods laatste woord aan de mens is. “Zijn Koning” en “Zijn Gezalfde” is niemand anders dan de Heer Jezus. Om Hem gaat het in dit boek (1Sm 2:35). Net als de naam “HEERE van de legermachten” voor het eerst gebruikt wordt door Hanna (1Sm 1:11), daar als onvruchtbare en bedroefde vrouw, is dat ook het geval met de naam “Gezalfde”, maar nu door een vruchtbare en blijde vrouw.

Copyright information for DutKingComments