1 Samuel 24:8-16

Nederlandse verzen (9-16)

David spreekt tot Saul

Als David zijn mannen tot rust heeft gebracht, gaat hij de grot uit en roept Saul na. Het is indrukwekkend te zien hoe David zich tegenover Saul opstelt en tot hem spreekt. Ondanks alle verdwijnen van de waardigheid van het koningschap van Saul blijft David hem als zijn heer eren en betoont hem zijn eer door zich voor hem te buigen. Hij noemt Saul ook “mijn vader”. Het is voor David de gelegenheid om door deze gebeurtenis aan Saul te laten zien wat zijn gezindheid is, tegenover de valse beschuldigingen die over hem worden geuit.

Hij spreekt niet eens over de houding van Saul tegenover hem. Daaraan gaat hij grootmoedig voorbij. Hij spreekt over de mensen die op Saul inpraten en hem beïnvloeden. Het maakt Saul niet minder verantwoordelijk, maar het laat wel zien hoe David probeert het hart van Saul te winnen. David wil Saul ervan overtuigen dat hij niet op zijn verderf uit is.

Hij beroemt zich er niet op dat hij Saul in handen heeft gekregen, maar zegt dat de HEERE hem in zijn hand had gegeven. Hij had hem kunnen doden. Hij vertelt Saul dat zijn mannen daar zelfs sterk bij hem op hebben aangedrongen, maar hij heeft het niet gedaan. Als onloochenbaar bewijs van zijn woorden laat hij Saul de punt van zijn mantel zien. Dat moet hem ervan overtuigen dat David niets kwaads tegen hem in de zin heeft.

In de handelwijze van David vinden we een fundament voor het leven van de christen die onrecht wordt aangedaan. David wil de zaak tussen Saul en hem niet in eigen hand nemen. Hij geeft het over in de hand van de HEERE (1Pt 2:23). Die hand zal Saul tegenkomen als hij zo doorgaat. David wijst Saul erop wat er van goddeloosheid komt. Hij laat de wraak over aan de HEERE en oefent die niet zelf uit (Rm 12:19). De vergelding zal van Hem komen. Hij ziet zichzelf als volkomen onbetekenend, een dode hond, een enkele vlo.

Nadat hij dit van zichzelf heeft gezegd, geeft David zijn zaak nog eens over aan de HEERE en laat Hem beslissen. Hij is ervan overtuigd dat de HEERE het ziet en zijn zaak zal behartigen. De HEERE zal hem recht doen en ervoor zorgen dat hij uit de hand van Saul blijft.

Nederlandse verzen (17-23)

Saul spreekt tot David

Als David is uitgesproken, horen we de reactie van Saul. Het hart van Saul is werkelijk geroerd. Hij noemt David “mijn zoon”, maar verder heeft het geen uitwerking. Er is geen bekering tot God. Saul huilt, maar er is geen berouw. Het is slechts een gemoedsaandoening, een emotie zonder diepgang.

Saul erkent wat David heeft gezegd. Hij noemt David rechtvaardiger dan zichzelf en wenst hem daarvoor de beloning van de HEERE. Hij erkent het goede dat David hem heeft gedaan en dat hij zijn leven aan David te danken heeft. Hij geeft toe dat David koning zal worden, iets wat hij al langer weet, want zo is het door Jonathan uitgesproken (1Sm 23:17). Het is echter een gedwongen erkenning die tot een nog grotere haat voert.

Saul vraagt als een gunst van David dat hij zijn nageslacht niet zal uitroeien. David zweert dat hij dat niet zal doen. Hij kent Saul echter goed genoeg om niet samen met hem naar de stad te gaan. De wegen van David en Saul gaan gescheiden verder.

Geloof is niet naïef. Zo kunnen we dankbaar zijn als de vervolging staakt, maar we kunnen de vijand niet naar zijn huis volgen en in dezelfde rust van de wereld ons gaan thuis voelen. De wereld verandert er niet door voor wat betreft hun haat die zij voor de kinderen van God heeft. Een dergelijk meegaan zal de gelovige wel veranderen, maar dan in negatieve zin.

Copyright information for DutKingComments