1 Samuel 25:18-20

Abigaïl ontmoet David

Abigaïl haast zich (1Sm 25:18; 1Sm 25:23; 34; 42). Het is de haast van het geloof om iemand van een dwaasheid terug te houden. Ze handelt niet uit bescherming voor haar man, maar ze handelt met het oog op de toekomst van David. Dat toont een groot geloof. Als er geloof aanwezig is, is er ook verstandig handelen. Ze neemt alles mee wat Nabal geweigerd heeft te geven en doet zelfs meer dan dat. David heeft gevraagd om de dingen die Nabal gemakkelijk voor het grijpen heeft (1Sm 25:8). Abigaïl geeft ook voedsel dat zij heeft klaargemaakt.

Hiermee maakt ze de weigering van Nabal meer dan goed. Later zal ze ook de beledigende woorden die Nabal heeft gesproken, goedmaken. Zij handelt naar de waarheid van de spreuk: “Een gift in het verborgene houdt toorn eronder, en een geschenk in de schoot hevige woede” (Sp 21:14; Gn 32:13b-21).

Met haar geschenk gaat ze David tegemoet. Ze daalt af. Dat stelt voor dat in de laagte, dat wil zeggen in een nederige houding, een geschil kan worden beslecht. In de laagte worden genegenheid en ontferming gevonden. Dat is bij Abigaïl ten opzichte van David aanwezig en daarmee weerhoudt ze hem van het uitvoeren van een verkeerd voornemen.

Terwijl ze op weg is, ontmoet ze David. De ontmoeting wordt beschreven op een manier die doet veronderstellen dat ze alles hoort wat David zegt en dat David dan plotseling oog in oog met haar staat. Wat David van plan is en de aanleiding daartoe worden meegedeeld. Hieruit blijkt dat David als een getergd en beledigd man reageert. Hij vindt dat Nabal hem “kwaad voor goed vergolden” heeft. Daarvoor zal hij zich wreken. Daar heeft hij, zo vindt hij, het volste recht toe.

Hij is daarmee ver verwijderd van de gezindheid die hij telkens tegenover Saul heeft getoond en die zo aan de gezindheid van de Heer Jezus herinnert. De weigering van Nabal om hem iets van zijn welvaart te geven en de belediging door Nabal met betrekking tot zijn persoon, zijn bij David in het verkeerde keelgat geschoten. Hoezeer de weigering van Nabal ook misplaatst is, hij doet er op zichzelf genomen David geen onrecht mee. Er loopt geen afspraak dat David beloond wordt voor de bescherming die hij heeft geboden. De strafexpeditie van David staat niet in verhouding tot de weigering en de hem aangedane belediging.

Dat de wereld ons geen enkele dankbaarheid betoont voor bewezen diensten en ons misschien zelfs beledigt, mag geen aanleiding zijn onszelf dan maar te wreken. Dankbaarheid is geen recht dat we kunnen opeisen. Ook voor ons geldt dat we erop mogen rekenen dat de Heer alles zal belonen wat we hebben gedaan uit liefde voor Hem, juist als we van de mensen niet het verwachte loon krijgen. Het is niet aan ons onszelf te wreken voor aangedaan onrecht of een belediging: “Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn; want er staat geschreven: ‘Aan Mij de wraak, Ik zal vergelden, zegt [de] Heer’” (Rm 12:19).

Omdat David naar Abigaïl luistert, neemt de HEERE Nabal voor Zijn rekening en doet David niet iets waarvan hij later spijt zou hebben.

Copyright information for DutKingComments