1 Samuel 25:25

David van bloedschuld weerhouden

Als Abigaïl David ziet, toont ze haar onderdanige houding door aan zijn voeten te vallen. In die houding neemt ze de schuld op zich van de slechte behandeling die zijn boden hebben ondervonden (1Sm 25:24; 28). Dat doet ze tot bescherming van haar huis en om David van het begaan van een dwaasheid te weerhouden. Wie werkelijk onderworpen is, gaat aan grote beledigingen voorbij. Nederig vraagt zij David om haar aan te horen.

Ze spreekt tot hem met de eerbied die een man als David verdient. Ze noemt hem telkens “mijn heer” en toont daarmee een totaal andere houding en gezindheid dan haar man, die in zijn minachtig voor David zei: “Wie is David?” Het is alsof ze door haar eerbetoon de minachting van haar man verwijdert en vervangt. Ze doet haar best om David zachter te stemmen en hem tot een betere gezindheid te brengen. Ook wijst ze David erop dat haar man het niet eens waard is om zich met hem bezig te houden. Het is dat zij Davids knechten niet heeft gezien toen ze om wat voedsel kwamen. Als dat wel zo was geweest, had zij gegeven wat ze vroegen.

David is op weg om door zijn eigen hand zijn recht te halen. Wat hij steeds geweigerd heeft tegenover Saul, staat hij hier op het punt te doen: zichzelf wreken. Nu ze David tot staan heeft gebracht, zegt ze dat de HEERE hem ervoor heeft bewaard dat kwaad te begaan. In wat ze zegt, toont ze haar geloof in de uitkomst van haar tussenkomst. Daardoor lijkt ze op Rachab die zich ook in geloof met Gods volk verbindt, wanneer dat volk nog niets van het beloofde land in bezit heeft (Jz 2:9-13).

Ze spreekt het uit dat de HEERE David “zeker een blijvend [konings]huis” zal geven. Ze gelooft dat hij koning zal zijn, dat hij de oorlogen van de HEERE voert en dat hij dat doet op een rechtvaardige wijze. Voor haar is David en niet Saul de door God gezalfde koning. Ze duidt Saul aan als “een mens” die “opstaat om u te vervolgen en naar het leven te staan”. Ze bemoedigt David door hem te wijzen op de bescherming van de HEERE bij Wie hij veilig is en voor Wie hij waardevol is. Hij kan erop vertrouwen dat de HEERE Zelf met zijn vijanden zal afrekenen, of dat nu Nabal is of Saul. Deze woorden moeten David herinneren aan wat hij zelf eerder tegen Saul heeft gezegd, dat de HEERE met hem zal afrekenen (1Sm 24:13; 16).

Ze wijst op de tijd die zal aanbreken als het lijden van David voorbij zal zijn en hij zal regeren. Met het oog op die heerlijke tijd vraagt ze met vertrouwen of David haar dan zal gedenken. De woorden die ze spreekt, herinneren aan de woorden van de rover aan het kruis naast de Heer Jezus. Deze man ontdekt in de Gekruisigde de Heer van de heerlijkheid en de Koning van de koningen. Hij kijkt verder dan de vreselijke omstandigheden van het moment en vraagt in vertrouwen: “Jezus, denk aan mij, wanneer U in Uw koninkrijk komt” (Lk 23:42). De edele Abigaïl en de laag gezonken rover tonen hetzelfde geloof. Ze kijken verder dan het heden en handelen en spreken in het licht van de toekomst.

Copyright information for DutKingComments