‏ 1 Samuel 28

Inleiding

David heeft zichzelf in een onhoudbare positie gemanoeuvreerd. Voordat beschreven wordt hoe dit afloopt, wordt de onhoudbare positie van Saul beschreven en hoe hij daarmee omgaat.

David moet tegen Israël strijden

De Filistijnen vinden dat het moment is aangebroken om tegen Israël te strijden. Het kan zijn dat ze er iets van hebben gemerkt dat de kracht van Saul afneemt. Ook zal het verblijf van David bij hen hun een zekere geruststelling hebben gegeven. Hun grootste vijand, die hun al veel nederlagen had toegebracht, is nu immers hun bondgenoot. Dit zorgt ervoor dat het ogenblik aanbreekt dat David met Achis mee zal moeten optrekken om tegen zijn eigen volk te strijden. Hij kan niet met zijn leugenachtige werkzaamheden bezig blijven. De dag van de waarheid breekt aan. Hij zal nu kleur moeten bekennen. Toch doet hij dat niet. Achis draagt hem op dat hij en zijn mannen samen met hem in het leger zullen uittrekken om tegen Israël te strijden.

David blijft in zijn leugenachtige houding volharden. Hij is niet open en antwoordt niet met ja of nee, maar geeft een algemeen en omzeilend antwoord. Hij lijkt op Petrus die niet alleen de Heer verloochent, maar ook zijn verhouding tot zijn medediscipelen (Lk 22:58). David heeft zijn toevlucht genomen tot Achis om vrij te zijn van de vervolging door Saul. Nu blijkt dat hij een gevangene van Achis is. Achis benoemt hem zelfs tot zijn lijfwacht voor altijd. De grote overwinnaar van de Filistijnse reus wordt de verdediger van de Filistijnen. Zover kan het komen met een gelovige die in de leugen gaat leven.

De HEERE antwoordt Saul niet

Hier wordt opnieuw op de dood van Samuel gewezen. De dood van Samuel veronderstelt ook het einde van de profetische openbaringen van God. Dat wil niet zeggen dat ze er helemaal niet meer zijn, maar dat ze er niet meer voor Saul zijn. Dit feit wordt herhaald om de rest van het hoofdstuk te begrijpen. Hetzelfde geldt voor de opmerking dat Saul de dodenbezweerders en waarzeggers uit het land heeft verwijderd. Over een van hen wordt ook verderop in dit hoofdstuk gesproken.

Saul heeft grote schoonmaak gehouden op het gebied van dodenbezweerders en waarzeggers. Uit dit hoofdstuk blijkt echter dat dit slechts een daad geweest moet zijn als compensatie voor zijn ongehoorzaamheid. Het is niet het gevolg van Godvrezendheid. Zijn verwijdering van hen die met demonen in verbinding staan, lijkt een actie te zijn geweest om zijn gezicht te redden. Hij houdt geen rekening met God, maar door een dergelijke zuivering kan hij zijn geweten het zwijgen opleggen. Deze op zichzelf goede daad is met een verkeerd motief verricht. Het is niet meer dan het ‘opknappen van het vlees’. Daarom kan Saul er later toch heen gaan, als hij een woord uit de onzichtbare wereld moet en zal hebben. Dan blijkt dat zijn werk geen zuiver werk is geweest, dat hij met overtuiging voor God heeft gedaan.

Als Saul ziet dat de Filistijnen zich klaarmaken om oorlog tegen hem te voeren, wordt hij doodsbang. Hij ziet zich gedwongen om de HEERE te raadplegen. God openbaart zich echter niet meer aan hem. De wegen waarlangs dat zou kunnen, zijn afgesloten. God openbaart zich niet rechtstreeks aan hem door een droom. Ook de weg van de urim is afgesloten. Daar heeft Saul zelf voor gezorgd door zijn moord op de priesters. Via de profeet Samuel komt ook geen openbaring meer, want Samuel is gestorven. Saul staat helemaal alleen. De HEERE, en alles wat van Hem is, bevindt Zich bij David.

Saul krijgt geen antwoord van de HEERE omdat hij niet met een verbroken hart en met verslagenheid van geest tot Hem komt. God laat zich niet raadplegen door mensen die in hun hart andere dingen bedenken dan wat Hem voor ogen staat (Ez 14:3). Hoe zou hij trouwens kunnen verwachten dat de HEERE hem zou antwoorden, terwijl hij niet geluisterd heeft naar Samuel tijdens diens leven en nu nog steeds David haat en vervolgt? Luistert God dan niet naar gebed? Ja, maar niet naar het gebed van wie zich bewust van Hem afkeert en niet naar Hem wil luisteren: “Van hem die zijn oor afkeert van het luisteren naar de wet, is zelfs zijn gebed een gruwel” (Sp 28:9). Zodra iemand tot Hem komt met berouw, luistert Hij direct.

Saul gaat naar een waarzegster

Saul is alleen bevreesd om zichzelf. Hij is er wanhopig door. In zijn wanhoop bekeert hij zich niet tot God met erkenning van zijn ongehoorzaamheid, trots en hoogmoed en zijn onterechte haat tegen David. Hij slaat de weg in die velen vandaag inslaan, die van het occultisme. Zinnebeeldig gezien zijn we hier aan het einde van een tijd. De christenheid is ook in een tijd gekomen waarin de onreine geesten worden geraadpleegd. Men stelt zich ervoor open.

Saul zoekt contact met de wereld van de geesten. Hij laat uitzoeken of er toch nog iemand van de waarzeggers is overgebleven. Zijn dienaren zijn maar al te bereid om hem in die slechte zaak van dienst te zijn. Ze wijzen er direct een aan. Het is iemand die in Endor woont, een stad, die niet ver daarvandaan ligt. Dit medium is aan Sauls zuiveringsactie ontkomen. Zo grondig heeft Saul zijn werk blijkbaar ook niet gedaan. Hij vermomt zich – alsof hij God zou kunnen bedriegen! – en gaat naar Endor.

De vrouw, het medium, is eerst bang dat ze in een val loopt. Gods voorzienigheid heeft het zo bestuurd, dat zij aan Saul voorhoudt wat hij eerder heeft bevolen. Ze wijst op het gevaar dat zij loopt door de wet die Saul heeft uitgevaardigd. Misschien doet ze dat wel om haar prijs te verhogen.

Het is opvallend hoe bewust ze zich is van het gevaar waarin zij verkeert door het gebod van Saul om haar ‘beroepsgroep’ uit te roeien, terwijl ze zich niets aantrekt van de verplichtingen van Gods wet en de verschrikkingen van Zijn toorn. Zij denkt aan wat Saul heeft bevolen, maar ze heeft geen boodschap aan wat God heeft bevolen aangaande zulke praktijken. Ze is banger in een valstrik te lopen die haar het leven kan kosten, dan te vallen in de handen van de levende God, “Die zowel ziel als lichaam kan verderven in [de] hel” (Mt 10:28). Zondaars zijn banger voor straf van mensen dan voor Gods rechtvaardig oordeel.

De vermomde Saul zweert haar echter bij de HEERE dat ze nergens bang voor hoeft te zijn. Nog altijd durft hij, en zelfs in deze situatie en in dit demonische hol, de Naam van de HEERE te noemen en zelfs bij Hem te zweren. Hij spreekt over een HEERE Die leeft, zonder dat dit een levende realiteit voor hem is. Dat blijkt wel uit wat hij de vrouw belooft. Hij belooft meer dan hij kan waarmaken, als hij zegt: “U zal om deze zaak geen straf overkomen.” Hij kan zichzelf niet en nog veel minder haar beveiligen tegen de toorn van levende God.

Hij spreekt zo, omdat zijn hart ver verwijderd is van de realiteit van een echte belijdenis van wat de Naam van God inhoudt. Uit zijn bezoek aan deze vrouw blijkt dat hij de God van Israël minacht. Nu God hem heeft verlaten en vertoornd op hem is, meent hij zijn vertrouwen te kunnen stellen op een schepsel. In zijn geval betreft het zelfs van God afgevallen schepselen die bewust in opstand tegen Hem leven en die erop uit zijn mensen te misleiden en van God afvallig te maken.

Saul doet een uitdrukkelijk beroep op iemand die met demonen in verbinding staat. Dit is spiritisme. Geen medium kan de doden terugbrengen. Alleen de Heer Jezus heeft “de sleutels van de dood en de hades” (Op 1:18b). Toch hebben de mediums succes. Dat is echter omdat zij zich openstellen voor demonische geesten die door hun mond spreken. Ze weten vaak het een en ander van de gestorvenen. God heeft dit terrein volledig voor Zijn volk verboden (Dt 13:1-17), maar daar trekt de massa zich niets van aan. We kunnen opmerken dat mensen massaal horoscopen lezen, die uit dezelfde bron komen.

Het vragen van de doden staat in rechtstreeks contrast met het vragen van God. Jesaja spreekt daar namens God uiterst verontwaardigd over (Js 8:19-20). Een dergelijk raadplegen is de HEERE een gruwel (Dt 18:9-12).

Saul wil Samuel laten oproepen

De vrouw stelt de vraag die zij gebruikelijk stelt als ze iemand op bezoek krijgt die haar wil raadplegen over een dode. Zij krijgt het ongebruikelijke verzoek om Samuel op te roepen. We lezen nergens dat, toen Samuel in Rama woonde, Saul ooit naar hem toe is gegaan om hem te raadplegen. En Rama ligt toch niet ver van Gibea, de woonplaats van Saul. Nu Samuel gestorven is, wil hij hem raadplegen.

Op dezelfde manier hebben velen, die Gods dienaren hebben veracht en vervolgd toen zij nog leefden, hen na hun dood geëerd. Het lijkt op wat de Heer Jezus tegen de schriftgeleerden en farizeeën zegt, over wie Hij vanwege deze houding het “wee u” uitspreekt: “U bouwt de graven van de profeten en versiert de graftomben van de rechtvaardigen” (Mt 23:29). Hij noemt hen “zonen … van hen die de profeten hebben vermoord” (Mt 23:31), waarmee Hij aangeeft dat zij precies zo zijn als hun vaders. In geestelijk opzicht zijn zij nakomelingen van Saul.

Saul wil een ontmoeting met Samuel. Die krijgt hij. Als Saul heeft laten weten wie hij wil dat zij oproept, gaat het verhaal ineens verder met wat de vrouw ziet. We zouden misschien hebben verwacht dat er gezegd zou worden, hoe zij daarbij te werk gaat, welke bezweringen en toverkunsten zij gebruikt. Het diepe stilzwijgen van de Schrift hierover is veelzeggend. Het laat zien dat “de diepten van de satan” (Op 2:24) geen gebied zijn dat we moeten betreden. Onze mogelijke nieuwsgierigheid naar methoden die ons in contact brengen met demonen, wordt niet bevredigd. Het is vreemd aan Gods Wezen om mededelingen te doen over de manier waarop verborgenheden van de ongerechtigheid voor ons worden ontsloten. De Schrift roept niet op tot en geeft geen ruimte aan zondige kunstgrepen, maar roept op dat wij “rein jegens het kwade” zullen zijn (Rm 16:19).

Als Samuel opkomt, is dat niet het resultaat van een bezwering van de vrouw. Zij, die het medium is door wie een boze geest zich uit, wordt enorm verrast door wat er gebeurt. Dit heeft zij niet in de hand. God beheerst het toneel. Hoe zou ooit een goddeloos medium door middel van een boze geest de geest van een man als Samuel kunnen laten opkomen? Het is dwaasheid dat te denken. Daarom schrikt de vrouw ook zo erg.

Ze heeft verwacht dat net als anders de boze geest weer door haar heen zou spreken. Deze demon heeft zij bij zichzelf toegelaten. Ze heeft zichzelf aan hem overgegeven en door middel van hem al heel wat mensen in contact gebracht met de onzichtbare wereld. Als deze demon zich in de gewenste gedaante aan haar zou vertonen, zou ze Saul een of ander verhaal op de mouw hebben gespeld waarmee hij tevreden kon zijn en zij haar geld kon opstrijken. Maar zo gaat het niet. Ze ziet niet wat de boze geest haar zou laten zien, maar ze ziet Samuel, zo blijkt uit de beschrijving.

Wat zij ziet, is werkelijkheid en geen verbeelding, want ze hoort ook wat Samuel zegt. Dit is geen spiritisme. Het is werkelijk Samuel en niet een demonische geest die zich voor Samuel uitgeeft. Niet zij heeft Samuel laten opkomen, maar de HEERE heeft hem laten spreken. Het is een bijzondere werking van God, vanwege een bijzonder geval. God geeft Saul een getuigenis via de gestorven Samuel. Zoals gezegd, heeft de Heer Jezus de sleutels van de dood en van het dodenrijk, die liggen niet in de hand van enig schepsel.

Saul heeft de verschijning niet zelf gezien. De vrouw ziet een bovennatuurlijk wezen. Samuel wordt door Saul herkend aan zijn profetenmantel. Hij knielt neer voor de man die hij in zijn leven heeft veracht. Hij heeft hem veracht, misschien niet zozeer wat zijn positie betreft, maar wel als de drager van het Woord van God.

Het oordeel over Saul bevestigd

Samuel richt zich niet via het medium maar rechtstreeks tot Saul. Hij herinnert aan wat eerder tegen Saul is gezegd en bevestigt wat Saul al moet weten. Hij noemt nu de naam van de man aan wie de HEERE het koninkrijk heeft gegeven (1Sm 28:17). Samuel houdt hem ook de oorzaak daarvan voor: één ongehoorzaamheid brengt deze rampspoed over hem (1Sm 28:18). Saul krijgt ook te horen dat hij de volgende dag zal sneuvelen en zijn zonen met hem. Samuel zegt dat Saul en zijn zonen morgen bij hem in het dodenrijk zullen zijn. Meer zegt hij niet. Hij zegt niet dat zij bij hem in de schoot van Abraham zullen zijn. Jonathan zal daar zijn, Saul echter niet.

Saul lijkt op Ezau die ook een zegen van God heeft veracht en die geen plaats voor berouw had en daarom deze zegen tevergeefs, hoewel zelfs met tranen, zocht (Hb 12:17). Nu richt Samuel zelf het woord tot Saul met een vraag. Saul antwoordt en maakt zijn wanhoop bekend. Het is de wanhoop van iemand die de toekomst wil weten, maar die deze niet meer van God te horen krijgt. De oorzaak daarvan is, dat hij God al te vaak heeft afgewezen, toen Hij hem de toekomst bekendmaakte. Mensen willen vaak weten hoe hun toekomst er uitziet, maar ze willen die niet van God horen. Voor zulke mensen is God een vijand geworden. Het is een vreselijke uitdrukking als van God gezegd moet worden dat Hij iemands vijand is geworden.

Wanhoop en gelatenheid van Saul

Na deze boodschap valt Saul direct op de grond, “zo lang als hij was”. Door deze toevoeging wordt zijn lengte benadrukt. Dat is zijn trots en roem geweest. Al die hoogmoed stort ter aarde. Als God in Zijn Woord tegen de zondaars zegt wat voor vreselijk lot hen te wachten staat, opent Hij voor hen tegelijk een deur van de hoop. Die deur van de hoop kan een zondaar binnengaan als hij zich bekeert. Zij echter die zich om hulp tot de poorten van de hel wenden, kunnen alleen duisternis verwachten, zonder een straal van licht.

Terwijl hij nog op de grond ligt, vraagt de vrouw aan hem naar haar te luisteren. Nog eenmaal wordt Saul vriendelijk behandeld, maar dan wel door een medium. Zij stelt zich op als zijn dienares. Ze heeft ook geen enkel schuldgevoel, ze heeft haar beroep uitgeoefend. We zien hier wat al deze demonische praktijken opleveren. Het brengt alleen ellende en verslagenheid en totale geestelijke en lichamelijke verwoesting. Saul is elk eigen initiatief kwijt. Hij is in de macht van anderen, aan hen overgeleverd. De vrouw en zijn dienaren proberen hem op de been te helpen, iets beters kunnen ze hem niet bieden. Saul staat op en verdwijnt in de nacht, op weg naar zijn tragische, dramatische einde (vgl. Jh 13:30).

De tragiek is groot. De ondergang is zijn eigen schuld. Er is een donkere, demonische, nachtelijke duisternis in de ziel van Saul, zoals die er later ook in de ziel van Judas is. Hier al valt de nacht over het leven van Saul. Hij kan niet meer terug en gaat zijn ondergang onherroepelijk tegemoet.

Copyright information for DutKingComments