1 Samuel 28:6-8

De HEERE antwoordt Saul niet

Hier wordt opnieuw op de dood van Samuel gewezen. De dood van Samuel veronderstelt ook het einde van de profetische openbaringen van God. Dat wil niet zeggen dat ze er helemaal niet meer zijn, maar dat ze er niet meer voor Saul zijn. Dit feit wordt herhaald om de rest van het hoofdstuk te begrijpen. Hetzelfde geldt voor de opmerking dat Saul de dodenbezweerders en waarzeggers uit het land heeft verwijderd. Over een van hen wordt ook verderop in dit hoofdstuk gesproken.

Saul heeft grote schoonmaak gehouden op het gebied van dodenbezweerders en waarzeggers. Uit dit hoofdstuk blijkt echter dat dit slechts een daad geweest moet zijn als compensatie voor zijn ongehoorzaamheid. Het is niet het gevolg van Godvrezendheid. Zijn verwijdering van hen die met demonen in verbinding staan, lijkt een actie te zijn geweest om zijn gezicht te redden. Hij houdt geen rekening met God, maar door een dergelijke zuivering kan hij zijn geweten het zwijgen opleggen. Deze op zichzelf goede daad is met een verkeerd motief verricht. Het is niet meer dan het ‘opknappen van het vlees’. Daarom kan Saul er later toch heen gaan, als hij een woord uit de onzichtbare wereld moet en zal hebben. Dan blijkt dat zijn werk geen zuiver werk is geweest, dat hij met overtuiging voor God heeft gedaan.

Als Saul ziet dat de Filistijnen zich klaarmaken om oorlog tegen hem te voeren, wordt hij doodsbang. Hij ziet zich gedwongen om de HEERE te raadplegen. God openbaart zich echter niet meer aan hem. De wegen waarlangs dat zou kunnen, zijn afgesloten. God openbaart zich niet rechtstreeks aan hem door een droom. Ook de weg van de urim is afgesloten. Daar heeft Saul zelf voor gezorgd door zijn moord op de priesters. Via de profeet Samuel komt ook geen openbaring meer, want Samuel is gestorven. Saul staat helemaal alleen. De HEERE, en alles wat van Hem is, bevindt Zich bij David.

Saul krijgt geen antwoord van de HEERE omdat hij niet met een verbroken hart en met verslagenheid van geest tot Hem komt. God laat zich niet raadplegen door mensen die in hun hart andere dingen bedenken dan wat Hem voor ogen staat (Ez 14:3). Hoe zou hij trouwens kunnen verwachten dat de HEERE hem zou antwoorden, terwijl hij niet geluisterd heeft naar Samuel tijdens diens leven en nu nog steeds David haat en vervolgt? Luistert God dan niet naar gebed? Ja, maar niet naar het gebed van wie zich bewust van Hem afkeert en niet naar Hem wil luisteren: “Van hem die zijn oor afkeert van het luisteren naar de wet, is zelfs zijn gebed een gruwel” (Sp 28:9). Zodra iemand tot Hem komt met berouw, luistert Hij direct.

Saul gaat naar een waarzegster

Saul is alleen bevreesd om zichzelf. Hij is er wanhopig door. In zijn wanhoop bekeert hij zich niet tot God met erkenning van zijn ongehoorzaamheid, trots en hoogmoed en zijn onterechte haat tegen David. Hij slaat de weg in die velen vandaag inslaan, die van het occultisme. Zinnebeeldig gezien zijn we hier aan het einde van een tijd. De christenheid is ook in een tijd gekomen waarin de onreine geesten worden geraadpleegd. Men stelt zich ervoor open.

Saul zoekt contact met de wereld van de geesten. Hij laat uitzoeken of er toch nog iemand van de waarzeggers is overgebleven. Zijn dienaren zijn maar al te bereid om hem in die slechte zaak van dienst te zijn. Ze wijzen er direct een aan. Het is iemand die in Endor woont, een stad, die niet ver daarvandaan ligt. Dit medium is aan Sauls zuiveringsactie ontkomen. Zo grondig heeft Saul zijn werk blijkbaar ook niet gedaan. Hij vermomt zich – alsof hij God zou kunnen bedriegen! – en gaat naar Endor.

De vrouw, het medium, is eerst bang dat ze in een val loopt. Gods voorzienigheid heeft het zo bestuurd, dat zij aan Saul voorhoudt wat hij eerder heeft bevolen. Ze wijst op het gevaar dat zij loopt door de wet die Saul heeft uitgevaardigd. Misschien doet ze dat wel om haar prijs te verhogen.

Het is opvallend hoe bewust ze zich is van het gevaar waarin zij verkeert door het gebod van Saul om haar ‘beroepsgroep’ uit te roeien, terwijl ze zich niets aantrekt van de verplichtingen van Gods wet en de verschrikkingen van Zijn toorn. Zij denkt aan wat Saul heeft bevolen, maar ze heeft geen boodschap aan wat God heeft bevolen aangaande zulke praktijken. Ze is banger in een valstrik te lopen die haar het leven kan kosten, dan te vallen in de handen van de levende God, “Die zowel ziel als lichaam kan verderven in [de] hel” (Mt 10:28). Zondaars zijn banger voor straf van mensen dan voor Gods rechtvaardig oordeel.

De vermomde Saul zweert haar echter bij de HEERE dat ze nergens bang voor hoeft te zijn. Nog altijd durft hij, en zelfs in deze situatie en in dit demonische hol, de Naam van de HEERE te noemen en zelfs bij Hem te zweren. Hij spreekt over een HEERE Die leeft, zonder dat dit een levende realiteit voor hem is. Dat blijkt wel uit wat hij de vrouw belooft. Hij belooft meer dan hij kan waarmaken, als hij zegt: “U zal om deze zaak geen straf overkomen.” Hij kan zichzelf niet en nog veel minder haar beveiligen tegen de toorn van levende God.

Hij spreekt zo, omdat zijn hart ver verwijderd is van de realiteit van een echte belijdenis van wat de Naam van God inhoudt. Uit zijn bezoek aan deze vrouw blijkt dat hij de God van Israël minacht. Nu God hem heeft verlaten en vertoornd op hem is, meent hij zijn vertrouwen te kunnen stellen op een schepsel. In zijn geval betreft het zelfs van God afgevallen schepselen die bewust in opstand tegen Hem leven en die erop uit zijn mensen te misleiden en van God afvallig te maken.

Saul doet een uitdrukkelijk beroep op iemand die met demonen in verbinding staat. Dit is spiritisme. Geen medium kan de doden terugbrengen. Alleen de Heer Jezus heeft “de sleutels van de dood en de hades” (Op 1:18b). Toch hebben de mediums succes. Dat is echter omdat zij zich openstellen voor demonische geesten die door hun mond spreken. Ze weten vaak het een en ander van de gestorvenen. God heeft dit terrein volledig voor Zijn volk verboden (Dt 13:1-17), maar daar trekt de massa zich niets van aan. We kunnen opmerken dat mensen massaal horoscopen lezen, die uit dezelfde bron komen.

Het vragen van de doden staat in rechtstreeks contrast met het vragen van God. Jesaja spreekt daar namens God uiterst verontwaardigd over (Js 8:19-20). Een dergelijk raadplegen is de HEERE een gruwel (Dt 18:9-12).

Copyright information for DutKingComments