1 Samuel 3:9
De HEERE roept Samuel
Op de door Hem bepaalde tijd openbaart de HEERE Zich aan Samuel. Dat gebeurt in de nacht. Eli en Samuel zijn naar bed gegaan. Er is echter een fijn onderscheid in de wijze waarop dat van ieder van hen wordt gezegd. We lezen van Eli dat hij “op zijn [slaap]plaats lag”, terwijl we van Samuel lezen dat hij “zich te slapen gelegd had”. Met wat we van Eli weten is het voorstelbaar dat hij zijn bed liefheeft en daar veel tijd op doorbrengt. In hem, de slapende hogepriester, zien we een beeld van de geestelijke toestand van het volk in die dagen. Deze gedachte wordt versterkt door de vermelding dat hij niet meer kan zien. Eli is niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk blind. Van Samuel lezen we dat hij zich te slapen gelegd heeft. Dat wijst op een activiteit na een dag van werken. Hij is eraan toe. Als hij naar bed gaat, moet de lamp van God bijna uitgedoofd worden. De lamp van God is de kandelaar in de tabernakel. Het is nacht en de lamp brandt nog zwak. Maar juist als de nacht het donkerst is, mag er de hoop zijn op het aanbreken van de dag. Een nieuwe dag staat op het punt aan te breken, om nieuw en helder licht te geven in deze jonge Samuel, die bijna volwassen is en in de buurt van de ark slaapt.Als de mensen slapen, slaapt of sluimert de Heilige van Israël niet. De HEERE spreekt tot Samuel, niet tot Eli. Tot Eli kan Hij Zich niet richten. Als de HEERE Samuel roept, hoort Samuel een stem alsof Eli hem roept. Het moet als een menselijke stem hebben geklonken. Hoewel Samuel niet weet dat de HEERE hem roept, gehoorzaamt hij wel direct. Gehoorzaamheid is het uitgangspunt voor alle geestelijke groei en voor alle toename in de dienst.Eli heeft er geen idee van dat de HEERE Samuel geroepen zou kunnen hebben. Hij is daar blind en doof voor. Het enige wat hij kan zeggen, is dat de jongen maar weer moet gaan liggen en proberen te slapen. We kunnen daarin het beeld zien van het sussen van het geweten met het oog op de toestand waarin we leven. We willen liever niet gestoord worden en als er iets is wat ons in onze rust stoort, vragen we niet verder. We willen graag zo vlug mogelijk weer rust. Het gevaar is altijd groot dat we in een geestelijke toestand van slaperigheid geraken en daar ook in blijven, omdat we ons daar prettig in voelen (1Th 5:6). Dan moeten we wakker geschud worden. De Heer moet tegen ons zeggen: “Ontwaak, u die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten“ (Ef 5:14). Als we zelf slaperig zijn, zullen we anderen die nog waken tot slaperigheid stimuleren. Laten we ervoor waken niet tegen iemand te zeggen ‘ga maar weer lekker liggen en ga weer slapen’ als God tot hem spreekt!Als Samuel een tweede keer wordt geroepen, antwoordt Eli weer dat hij hem niet heeft geroepen en dat Samuel maar weer moet gaan liggen. Dat zal Samuel wel hebben gedaan. Toch staat dat er niet, maar lezen we een soort verklaring van het feit dat Samuel weer is gaan liggen. Hij kent de HEERE namelijk nog niet. Dat wil niet zeggen dat hij niet in Hem gelooft. Samuel gelooft zeker in de HEERE, maar al zijn contact met de HEERE is tot nu toe nog via Eli gegaan. Eli heeft Samuel niet geleerd naar de stem van de HEERE te luisteren. Dat kan hij ook niet, want hij kent de stem van de HEERE zelf niet. Voor de HEERE is nu de tijd gekomen Zichzelf aan Samuel bekend te maken. Als een toepassing kunnen we zeggen dat Samuel tot nu toe alleen van anderen over de HEERE heeft gehoord, zoals zoveel jonge mensen vandaag. Veel jonge mensen weten het een en ander over de Heer Jezus door hun ouders. Dat kan een zekere tijd normaal zijn, maar er moet op een gegeven moment een persoonlijke ontmoeting met Hem plaatsvinden. Kinderen kunnen niet op het geloof van hun ouders of ouderen blijven steunen, anders worden ze niet volwassen. Om geestelijk volwassen te worden moeten de geestelijke ogen de heerlijkheid van de Heer Jezus gaan zien. De HEERE roept geduldig voor de derde keer. Hij weet dat het onkunde en geen onwil is. Dit geduld moeten wij ook met elkaar hebben en vooral met hen die wij traag van begrip achten. Als Samuel voor de derde keer naar Eli gaat, begrijpt deze eindelijk dat de HEERE Samuel geroepen heeft. Dat moet hem iets gezegd hebben. Het moet tot hem zijn doorgedrongen dat God niet hem, maar de jongen heeft geroepen. We zien hier dat er in elke nieuwe generatie jongeren zijn die iets van de Heer hebben ontvangen dat Hij niet aan de ouderen heeft gegeven of heeft kunnen geven. In dit geval kan Hij het niet geven omdat Eli geestelijk niet in staat is Zijn stem te verstaan. Er is geen jaloersheid te bespeuren bij Eli dat de HEERE hem passeert en Zich aan Samuel openbaart. Als hij beseft dat de HEERE Samuel roept, geeft hij een goed advies. Samuel moet, zodra de HEERE hem weer roept, zich als een gewillige luisteraar voor Hem plaatsen en zich als dienaar opstellen. Dat doet Samuel ook. Met een twee keer noemen van zijn naam roept de HEERE Samuel voor de vierde keer. Het twee keer noemen van de naam is speciaal. We komen het nog enkele keren tegen in de Schrift dat de HEERE of de Heer Jezus iemands naam twee keer noemt als Hij Zich tot hem richt, bijvoorbeeld “Abraham, Abraham” (Gn 22:11) en “Saul, Saul” (Hd 9:4). In antwoord op de roepstem van de HEERE zegt Samuel niet “spreek, HEERE”, zoals Eli hem heeft gezegd. Hij doet dat zeker niet uit ongehoorzaamheid aan Eli, maar waarschijnlijk uit ontzag, omdat hij zich niet waard voelt die Naam te noemen. Dat staat in schril contrast met de grote familiariteit waarmee de naam van de Heer Jezus tegenwoordig vaak wordt genoemd. In veel preken en zogenaamde aanbiddingsdiensten ontbreekt nogal eens de eerbied voor die Naam. Respectloos wordt Zijn Naam – Jezus, zonder Hem Heer te noemen – genoemd. Het is ook belangrijk dat wij respect hebben voor allen die God boven ons heeft geplaatst, zoals ouders, ouderen en regeerders. Dat wordt door God in Zijn Woord voorgeschreven (Ef 6:1-3; Lv 19:32; Rm 13:7). Ook dat wordt tegenwoordig niet veel meer gevonden. Als het respect voor God verdwijnt, verdwijnt het ook uit de samenleving.
Copyright information for
DutKingComments