1 Samuel 30:24

David verdeelt de buit

David vraagt eerst naar de welstand van hen die achtergebleven zijn omdat zij te moe geweest waren om mee te trekken. De uitdrukking “laten achterblijven” wijst erop dat David erop heeft gestaan dat ze niet meer mee verder zouden trekken. Dit is weer zo’n kenmerk van de Heer Jezus. Het is het kenmerk van de herder die niet het uiterste van zijn schapen vraagt. Dit is de reden waarom de Heilige Geest de gebeurtenissen van dit hoofdstuk zo uitvoerig beschrijft. Dit is het handelen van de Heer Jezus, Die zal regeren in gerechtigheid en niet naar het recht van de wereld of van vleselijke gelovigen.

Als de buit moet worden uitgedeeld, ontstaat er ruzie onder de volgelingen van David. Hier komt het egoïsme van zijn volgelingen tot uiting. Er zijn er die menen meer rechten te hebben dan anderen. Herkennen we dat niet? Waarschijnlijk wel. David lost dit prachtig op. Hij brengt alles terug op de grondslag van de genade. Hij spreekt de “slechte en verdorven mannen” die dit egoïstische voorstel hebben gedaan aan als “mijn broeders”. Daarmee voorkomt hij een tegenstelling met hen en ook voorkomt hij de verdenking van het geven van een voorkeursbehandeling.

Hij uit geen harde verwijten over dit vleselijke gedrag. Zijn “zachte antwoord keert de woede af” (Sp 15:1a). Van de buit zegt hij dat die is “wat de HEERE ons gegeven heeft”. David schrijft de overwinning niet toe aan zichzelf maar aan de HEERE. Hij zegt als het ware: “Wat hebt u, dat u niet hebt ontvangen?” (1Ko 4:7a). De overwinning is hun door de HEERE geschonken. Wie durft zich dan te beroemen en te zeggen dat hij meer rechten heeft dan een ander?

De buit wordt door allen die op welke wijze ook bij de strijd betrokken zijn geweest, gelijk verdeeld. De achterblijvers hebben toch op de spullen gepast? Is dat geen belangrijk werk? Zijn de strijders vergeten hoe ze even tevoren Ziklag en alles wat ze bezaten, zijn kwijtgeraakt?

Zo zal de Heer alles weten te belonen wat voor Hem is gedaan. Wij zijn geneigd alleen maar te kijken naar wat in het oog loopt, waar de mensen over praten. De Heer ziet ook de zieke, die er zelf niet op uit kan gaan, maar voor Zijn werk bidt. Hij ziet de moeder die druk bezig is met de zorg voor de kinderen. Zou dat minder belangrijk zijn dan de man die voor volle zalen het Woord van God mag prediken, of de vrouw die tijd heeft om kinderwerk te doen en kinderen met het evangelie bereikt?

Copyright information for DutKingComments