1 Samuel 31:1-6

De dood van Saul en zijn zonen

Nadat we betrokken zijn geweest bij de afwijking en het herstel van David worden we weer verplaatst naar de gebeurtenissen rondom Saul. De Filistijnen zijn oppermachtig. Saul krijgt het, na zijn innerlijke benauwdheid door het bezoek aan de waarzegster in Endor (1Sm 28:7-25), ook uiterlijk benauwd. Een koning wordt met zijn volk een gemaakt. Het volk valt. Het volk dat een koning heeft gewild die hun leiding geeft (1Sm 8:4-5), valt hier samen met zijn koning. Met Saul zijn ook zijn drieduizend beste mannen gevallen. Ze vallen met hun heer. Zo gaat het met ieder mens. Ieder mens valt met zijn heer, de duivel, of overwint met zijn Heer, de Heer Jezus. Drie zonen van Saul, onder wie Jonathan is, sneuvelen ook.

Saul ziet dat zijn einde nadert. Nog is er geen roep tot God. Het enige wat hij nog wil, is voorkomen dat hij levend in handen van de Filistijnen valt. Hij noemt de Filistijnen “onbesnedenen”. Maar al is hij zelf wel besneden en daarmee uiterlijk een lid van het volk van God, hij is onbesneden van hart (vgl. Rm 2:28-29). De besnijdenis is een beeld van het oordeel over het zondige vlees, de erkenning dat God dat heeft moeten oordelen in Christus (Ko 2:11).

Saul houdt de uiterlijke scheiding tussen hem als Israëliet en de Filistijnen vol, zonder te beseffen dat hij innerlijk precies is als zij. David heeft onder de Filistijnen gewoond, maar is nooit een Filistijn geweest. Saul is nooit onder de Filistijnen geweest, maar hij is innerlijk een van hen. Simson heeft ook over de Filistijnen als onbesnedenen gesproken (Ri 15:18), maar tot God. Jonathan ook, maar in geloof (1Sm 14:6). Saul doet het in orthodoxie.

Zijn toestand is tragisch. Hij is alleen nog door vijanden omgeven. God heeft Zijn handen van hem afgetrokken. Saul vraagt zijn wapendrager om hem te doden. Die schrikt daarvoor terug. David is ook wapendrager van Saul geweest. Ook hij heeft nooit zijn hand uitgestoken tegen Saul. Dan pleegt Saul zelfmoord. Saul is de eerste van de weinige mensen van wie de Schrift vermeldt dat zij de hand aan zichzelf slaan: de wapendrager van Saul (1Sm 31:5), Achitofel (2Sm 17:23); Zimri (1Kn 16:18) en Judas (Mt 27:5). Naar het woord van Samuel sterven zo Saul en zijn zonen op één dag (1Sm 28:19).

Zijn wapendrager volgt het voorbeeld van zijn heer. Hij heeft zijn leven aan dat van Saul verbonden. Als Saul dood is, is er voor hem ook geen doel meer om voor te leven. Het verschil tussen de wapendrager van Saul en die van Jonathan (1Sm 14:6-7; 12-14) is even groot als het verschil tussen Saul en Jonathan. De wapendrager van Saul kunnen we vandaag herkennen in velen die een idool verheerlijken. Als dit idool valt, valt hun leven in stukken en verliest het zijn bestaanswaarde. Ze zijn kwijt wat ze zo hebben vereerd en plegen zelfmoord. Tot deze wanhoop voert de duivel ieder mens die een ander mens als zijn god volgt.

Met de dood van Saul wordt een einde gemaakt aan een oud systeem van dingen waardoor God buiten spel is gezet. Nu zet God dat systeem terzijde (Hs 13:11). Hij oordeelt het door middel van de Filistijnen als Zijn tuchtroede. Nu komt er ruimte voor Zijn koning, voor de man van Zijn keus, de man naar Zijn hart. De val van Saul en zijn mannen betekent de ondergang van Israël. Dit is de toestand die David aantreft als hij koning wordt. Hij komt om orde te brengen in de grootste wanorde die het gevolg is van het oordeel. Profetisch zal het ook zo gaan. De Heer Jezus zal pas Zijn regering aanvaarden als aan alle menselijke regering een einde is gekomen, dat wil zeggen dat daaraan door Hem een einde is gemaakt.

Copyright information for DutKingComments