1 Samuel 4:1

De Filistijnen verslaan Israël

Het eerste deel van 1Sm 4:1 hoort nog bij het laatste vers van 1 Samuel 3 (1Sm 3:21). De HEERE openbaart Zich aan Samuel door Zijn woord. Dit woord geeft Samuel aan Israël door. Toch wordt het hier “het woord van Samuel” genoemd. Het volk hoort hem spreken, maar hij geeft alleen door wat de HEERE tot hem heeft gesproken.

Als Leviet onderwijst hij het volk de wet (Dt 33:8-10; 2Kr 17:8-9; 2Kr 30:22). Zijn dienst betreft het hele volk dat hij als rondtrekkende Leviet van plaats tot plaats onderwijst en vermaant om gehoorzaam te zijn aan Gods wet.

Als Samuel in zijn dienst is bevestigd, krijgen we de geschiedenis van het afbreken van de oude staat van zaken. Deze geschiedenis zien we gebeuren in het ‘in gevangenschap’ gaan van de ark. God laat in Zijn voorzienigheid toe dat de ark door de vijanden van Zijn volk wordt buitgemaakt, wat anders nooit zou zijn gebeurd, maar het volk is ervoor verantwoordelijk. De vijanden die in deze geschiedenis de hoofdrol spelen, zijn de Filistijnen. In het boek Richteren zijn ze steeds duidelijker naar voren gekomen. In 1 Samuel is het de eerste vermelding van de Filistijnen sinds de gevangenneming en dood van Simson, ongeveer twintig jaar geleden.

Het is van belang er nog eens aan te herinneren wat deze vijanden ook alweer voorstellen. Het meest opmerkelijke is wel dat zij in hetzelfde land wonen als de Israëlieten, een land dat door God aan Israël is beloofd en nu aan hen toebehoort. Er is echter een groot verschil tussen de weg waarlangs beide volken daar zijn terechtgekomen. Er is een korte weg van Egypte naar Kanaän en dat is “de weg door het land van de Filistijnen” (Ex 13:17). Langs die weg kan men de Rode Zee en de woestijn vermijden, evenals de Jordaan, terwijl Israël juist via de Rode Zee, de woestijn en de Jordaan in het beloofde land is gekomen.

In de geestelijke toepassing kunnen we daar veel van leren. De Filistijnen stellen de naamchristenen voor. Dat zijn personen die wel belijden bij Gods volk te horen, maar die het niet nodig vinden te geloven dat Christus voor hen is gestorven en opgestaan en dat zij met Hem zijn gestorven en opgestaan (in beeld de Rode Zee en de Jordaan). Ook hebben zij niet de ervaringen van de woestijn leren kennen. Zij zijn in het land gekomen zonder die waarheden in hun hart te hebben verwerkelijkt en te hebben ervaren in de praktijk. Naar hun belijdenis horen ze niet meer bij de wereld (Egypte). In naam horen ze bij Gods volk, maar ze zijn niet wedergeboren.

De Filistijnen horen niet thuis in het land van God. Gods volk heeft echter gefaald de Filistijnen uit het land te verdrijven en juist zij krijgen de ark in handen, zoals we in de volgende verzen zullen zien. De ark is in het Oude Testament een van de mooiste beelden van de Heer Jezus. Het goud van de ark spreekt van Zijn Godheid en het hout van Zijn Mensheid, die in één Persoon verenigd zijn (de ark). In het verzoendeksel van de ark zien we een beeld van Zijn verzoeningswerk en in de cherubs van Zijn regering. De ark staat in het allerheiligste in de onmiddellijke tegenwoordigheid van God. Het is ook de troon van God. In Christus “woont de hele volheid van de Godheid lichamelijk” (Ko 2:9).

Het lijkt erop dat Israël het initiatief tot de strijd neemt, omdat zij het eerst worden genoemd. Ze trekken ten strijde zonder dat er van een bevel van God sprake is of een dreiging van de kant van de Filistijnen. Er is geen priester die hen komt bemoedigen (vgl. Dt 20:1-4). Ook is er geen aanwijzing dat ze Samuel voor deze strijd hebben geraadpleegd. Het lijkt een plotselinge uitbarsting van geweld te zijn, mogelijk een opstand vanwege ondergane vernederingen.

Ze slaan hun kamp op bij “Eben-Haëzer”, dat betekent ‘steen van de hulp’. Deze naam wordt hier al genoemd, hoewel de plaats deze naam pas twintig jaar later van Samuel zal krijgen na een overwinning op de Filistijnen (1Sm 7:12). Het is alsof hiermee al wordt aangegeven dat de plaats waar de nederlaag wordt geleden, zal worden tot de plaats waar de HEERE de eer krijgt.

De eerste slag wordt door de Filistijnen gewonnen omdat God hier niet met Israël is. Net als Simson zijn ze machteloos, omdat ze niet voor God afgezonderd zijn gebleven. Ook lezen we niet van enig optreden van Samuel in gebed ten gunste van hen. Ze vertrouwen uitsluitend op eigen kracht en dat terwijl hun hart van God is afgeweken (Jr 17:5). Als het volk van God dat doet, faalt het altijd. God wijkt van hen die van Hem wijken (Hs 9:12). Zo is de HEERE ook van Simson geweken (Ri 16:20), omdat Simson eerst van Hem geweken is.

Copyright information for DutKingComments