1 Samuel 4:3-11

De ark wordt in het kamp gehaald

Als het volk in het kamp teruggekomen is, vragen de oudsten zich af waarom de HEERE hen de nederlaag heeft laten lijden. De vraag is een vrome uiting, maar zonder enige werking van het geweten. Ze wachten ook niet op antwoord, maar geven zelf het antwoord. Daarom is dit antwoord niet van de HEERE, maar komt het vanuit hun eigen hart. Ze aanvaarden dat de nederlaag van de HEERE is, mogelijk omdat ze beseffen dat Hij niet met hen mee is gegaan. Een terechte conclusie, maar gevolgd door een verkeerde reactie.

De uitwerking van de nederlaag had algemene verootmoediging moeten zijn (vgl. Jz 7:6-8). Dan zouden ze geweten hebben dat het door hun zonde is, hun ontrouw tegenover de HEERE. Ze nemen echter hun toevlucht tot een dwaze daad. Ze willen de HEERE nu dan maar dwingen met hen mee te gaan. Ze willen de ark meenemen, opdat die hen zal verlossen.

De leiders hebben enige kennis. Een beetje kennis is echter levensgevaarlijk als je je verbeeldt dat je alles wel weet. Ze herinneren zich dat de ark eens bij hen was en hun toen de overwinning heeft gegeven. Dat was toen ze bij Jericho waren en de muren vielen (Jz 6:3-20). Alleen vergeten ze dat de muren van Jericho “door geloof” gevallen zijn (Hb 11:30). Hier ontbreekt het geloof. Hier wordt gehandeld uit bijgeloof dat de ark als mascotte wil gebruiken. God heeft geen enkel bevel daartoe gegeven. Wat ze willen, grenst aan toverij.

Hetzelfde gebeurt in de christenheid met inzettingen als doop en avondmaal. Aan deze symbolen wordt, als ze los van het geloof worden gebruikt, in het loutere gebruik ervan een magische uitwerking toegekend. Zodra uiterlijke gebruiken los komen te staan van een levende verbinding met God en Christus, worden ze afgoderij. Op die manier wordt het kruis een teken van overwinning, terwijl het smaad betekent.

Ook bidden en bijbellezen kunnen levenloze gewoonten worden, evenals het bezoeken van een christelijke samenkomst. Dat gebeurt als deze dingen plaatsvinden vanuit een gedachte dat God daar wel blij mee zal zijn en niet vanuit een innerlijk verlangen om gemeenschap met Hem te hebben. Gemeenschap met Hem kan er alleen zijn als het hele leven onderworpen is aan Zijn wil. Anders is het een ophalen van de ark van het verbond, terwijl het hart niet gericht is op de God van het verbond.

Gods tegenwoordigheid is alleen daar, waar gehoorzaamheid aan Zijn Woord is. Daarom heeft Mozes op Gods tegenwoordigheid kunnen rekenen toen hij de ark voorop liet gaan (Nm 10:35-36; vgl. Jz 3:10-11). Misschien hebben Hofni en Pinehas aan die gebeurtenis gedacht toen zij de ark lieten komen.

Het is gemakkelijk voor het verdorven hart van de mens om een beroep te doen op voorbeelden uit de Schrift om verkeerde praktijken te rechtvaardigen. Daarvoor worden deze voorbeelden dan wel uit hun verband gehaald. Als de ark in het land is aangekomen, is er geen enkele aanwijzing om bij bepaalde gebeurtenissen de ark van zijn rustplaats weg te halen. Altijd moet het volk naar de ark gaan als de plaats van Gods tegenwoordigheid (Dt 12:5-14). Nooit mogen zij de ark ophalen om bij hen te komen.

Het is gebruikelijk bij alle volken van de aarde om hun goden en gewijde materialen met zich mee te nemen in de oorlog. Dat doen bijvoorbeeld de Perzen, Romeinen en Grieken. In onze moderne tijd vinden we overblijfselen van dit oude bijgeloof bijvoorbeeld in het wijden en zegenen van kruisen en gebouwen en het heiligen van nationale kleuren en vlaggen.

De ark wordt gehaald om in de strijd te worden ingezet. Op dat moment geeft de Heilige Geest een uitvoerige omschrijving van de ark. De ark is “de ark van het verbond van de HEERE”. Dat duidt op de verbinding tussen God en Zijn volk. Het is ook “de verbondsark van de HEERE van de legermachten” (vgl. 1Sm 1:3). Dat is Zijn Naam als de Vorst van Zijn legers. Ten slotte wordt vermeld dat Hij “tussen de cherubs troont”, wat erop wijst dat Hij in gerechtigheid regeert.

Dit is naar Gods gedachten allemaal verbonden met de ark. Voor het geloof is de ark de heerlijkheid en eer van Israël (1Sm 4:22). Er is echter geen geloof bij het volk en nog minder bij de twee zonen van Eli die bij de ark zijn. De verbinding van de ark met de beide goddeloze zonen van Eli is een verbinding die God niet kan aanvaarden.

Niet de priesters laten de ark halen, maar het volk stuurt om de ark. Het volk regeert en doet wat goed is in eigen ogen. Het hele volk juicht, maar het is een hol, ijdel gejuich zonder enige echte aanleiding. Zozeer zijn ze misleid. Hun gejuich bewijst hun godsdienstige dwaling. Het zien van een symbool brengt hen in vervoering, terwijl ze de waarheid ervan verloochenen. Juichen is altijd gemakkelijker dan strijden. Het is gemakkelijker in massabijeenkomsten enthousiast te worden onder invloed van de massa, dan in het dagelijks leven toegewijd aan de Heer te leven. Een hoge graad van godsdienstige opwinding is geen bewijs van Gods gunst en zegen.

De ark meegenomen door de Filistijnen

Bij de Filistijnen ontbreekt het ook aan inzicht, dat is begrijpelijk. Voor hen is de ark ook een mascotte, niets meer. Evenals het ongelovige Israël verwisselen zij het symbool met de ware God. Het juichen van de een en de vrees van de ander zijn allebei het gevolg van ongeloof en onwetendheid.

De Filistijnen spreken over “de Hebreeën”, niet over ‘de Israëlieten’. De Israëlieten waren bij de vreemde volken bekend als ‘Hebreeën’ (Ex 1:15; Ex 2:6). Wat de Filistijnen verder zeggen, laat zien dat ze bekend zijn met de geschiedenis van de ark en Gods volk. Ze weten wat er ongeveer driehonderd jaar geleden is gebeurd. Toch zijn ze niet nauwkeurig op de hoogte. Ze verbinden de plagen waarmee God het land Egypte teisterde met de woestijn en niet met het land Egypte.

Ze zijn in elk geval danig onder de indruk van de macht van God, Die ze overigens met hun afgodische zienswijze bezien als meerdere machtige goden. Het enige wat zij dan ook als mensen van de wereld tegen elkaar kunnen zeggen om elkaar te bemoedigen, is: “Wees mannen.” De man van geloof spreekt anders. Hij vertrouwt niet op eigen menselijke kracht, maar op de Heer.

De Filistijnen strijden met inzet van al hun krachten, terwijl het lijkt alsof er van de kant van Israël geen strijd is. Mogelijk zijn ze overrompeld omdat ze op hun mascotte vertrouwen en in hun dwaasheid hebben gemeend dat God wel voor hen zou strijden vanwege de ark. In werkelijkheid verliezen ze omdat de HEERE niet met hen is en hen in de hand van de Filistijnen geeft. Bijgeloof maakt een mens blind voor het werkelijke gevaar en krachteloos tegen de vijand. Het gaat Israël als de zonen van een zekere Sceva, die ook uit puur eigen belang de naam van Jezus noemen om daardoor succes te hebben (Hd 19:13-17).

God laat Zich niet dwingen tot een strijd voor ons als ons hart niet met Hem is. Het gebruik van heilige woorden, het aanhalen van eerbiedwaardige voorgangers, het vertrouwen op geheiligde middelen als doopwater en brood en wijn is allemaal waardeloos. Het gaat om reinheid van hart en handen. Geen uiterlijke voorrechten, geen vroegere ervaringen van Gods tegenwoordigheid, geen juistheid van positie of leer kan de plaats innemen van waarheid in het hart voor God. God “vindt vreugde in waarheid in het binnenste” (Ps 51:8).

De slachting is groot. Rond de ark moeten de lijken opgestapeld hebben gelegen omdat ze wanhopig de ark hebben willen beschermen als het symbool van hun geloof. De nederlaag is smadelijk en omvangrijk. God gebruikt deze oorlog om de ark te bevrijden uit de handen van goddeloze mensen die zich erop beroemen Zijn volk te zijn. De zonen van Eli zijn voor altijd van het toneel verdwenen. De ark gaat in gevangenschap. Tegelijk is de weg die hij gaat een triomftocht, zoals we zullen zien.

Copyright information for DutKingComments