1 Samuel 5:12

God en de afgodendienaars

Nadat God met hun afgod heeft afgerekend, gaat Hij Zich bezighouden met de afgodendienaars. Hij doet hun Zijn oordeel voelen. Hij slaat hen met gezwellen, waarbij wel gedacht is aan aambeien of etterende gezwellen. Het slaan met gezwellen betekent het uitbreken van onzinnigheid. Het maakt duidelijk dat God opkomt voor de eer van Zijn Zoon. Er is ook een plaag van muizen uitgebroken, waardoor God ook het land en de opbrengst ervan treft (1Sm 6:5).

De stadsvorsten van de Filistijnen beraadslagen wat ze met deze God moeten doen. Ze willen van Hem af en de plagen naar iemand anders sturen. Hun afwijzing van de ark doet denken aan de afwijzing van de Heer Jezus door de Gerasenen. Deze lieden smeken de Heer Jezus uit hun gebied te vertrekken omdat ze door Hem hun zwijnen zijn kwijtgeraakt. Dat er een bezetene genezen is, laat hen volkomen onverschillig. Ze hebben liever het gezelschap van een bezetene, en dus van demonen, en de zwijnen, dan van de Heiland (Mk 5:13-17).

De stadsvorsten zijn nog onwillig hun overwinning op te geven. In hun kortzichtig bijgeloof gaan ze ervan uit dat het gewoon plaatselijke pech moet zijn geweest voor Asdod. De ark moet naar Gath. Het resultaat van hun overleg is dat de rampen over de hele Filistijnse gemeenschap komen. Het gaat weer als in Egypte. God wil door plagen laten zien dat Hij er is en Hij wil hen dwingen Zijn ark – die hier steeds “de ark van God” wordt genoemd, ook door de Filistijnen! – uit het Filistijnse land weer naar Zijn land te laten gaan.

De plagen zijn niet alleen dwangmiddelen. Het zijn ook waarschuwingen, oproepen tot bekering. Toch bekeert de geplaagde mens zich niet (vgl. Op 16:8-11). In het oordeel is geen aanzien des persoons. Klein of groot, rijk of arm, jong of oud, vrouw of man, God slaat hen allen. Zo zullen ook de grote en kleine zondaars voor de grote, witte troon staan en geoordeeld worden (Op 20:12).

Na Gath willen ze de ark van God naar een derde stad, naar Ekron, sturen. Altijd wil de mens anderen opschepen met de problemen die hij zelf niet kan oplossen. Tegelijk gebruikt God dit als middel om de ark een triomftocht te laten maken (vgl. 2Ko 2:14).

We zien dat plagen het hart van de mens niet veranderen. De Filistijnen willen dat de ark terugkeert naar zijn eigen plaats. Ze wijzen op het onheil dat de ark hun heeft gebracht. We kunnen hier de les leren dat wie in bijgeloof meent een claim op Christus te kunnen leggen, zoals de rooms-katholieke kerk doet, door plagen getroffen zal worden (Op 18:4-8).

Copyright information for DutKingComments