1 Samuel 7:5

Samuel bidt voor het volk

Nu komt de volgende stap. Het volk wordt naar “Mizpa” geroepen, niet naar Silo. Hier begint iets nieuws. Mizpa betekent ‘wachttoren’. Het volk wordt gericht op het nieuwe, wat in de toekomst ligt, maar waarvan ze nog niet weten wat het inhoudt. Het nieuwe begint met gebed. Zo is het altijd bij een opwekking. De oorsprong ligt altijd in vurig gebed. Mozes en Samuel zijn de grote voorbidders voor Gods volk in het Oude Testament (Ps 99:6; Jr 15:1a).

De man die namens God tot het volk spreekt, is ook de man die namens het volk tot God gaat. De man in wie het Woord van God woont en die het trouw gebruikt, weet ook hoe hij het voorrecht van priesterlijke voorbede kan gebruiken. Wat hij eerst persoonlijk en in het verborgene heeft gedaan, wil hij nu in het openbaar met het geheel doen. Algemene nood, algemeen gevaar en vooral een algemeen zich keren tot God brengt het volk samen. Alle andere samenkomsten zijn in dit geval nutteloos.

Het scheppen en uitgieten van water is ook iets dat nog niet eerder is gebeurd. Dat betekent niet dat het verkeerd is. Het is geen zondoffer, maar de geest van het zondoffer is in deze handeling aanwezig. Dat moeten we kunnen beoordelen, niet of iets wel past bij ons idee van wat juist is. Gods Geest is vrijmachtig in Zijn werk (vgl. Jh 3:8) en we moeten Hem daarbij niet onze inzichten willen opleggen.

In 2 Samuel 14 blijkt de betekenis: “Wij zullen immers zeker sterven en als water zijn dat op de aarde wordt uitgegoten [en] dat niet [meer] verzameld kan worden” (2Sm 14:14a; vgl. 1Sm 1:15; Ps 62:9a; Kl 2:19). Het uitgegoten water stelt voor wat de mens van nature in zijn zwakheid is. Als water is uitgegoten, kan het niet meer worden verzameld. Dit wordt op de Heer Jezus toegepast als Hij Zijn ziel, Zijn leven, uitstort in de dood (Ps 22:15; Js 53:12). Het lijkt dan voorbij te zijn met Hem. Maar God heeft als het ware dit water verzameld als Hij Hem uit de doden opwekt. Daardoor kunnen wij nu “met vreugde water scheppen uit de bronnen van het heil” (Js 12:3).

De belijdenis “wij hebben tegen de HEERE gezondigd”, is een algemene belijdenis en daardoor vaag. Onder die algemene belijdenis kunnen vormen van specifiek kwaad verborgen zijn die nog niet in het licht zijn gebracht en nog moeten worden geoordeeld volgens Gods heilig Woord. Dit is wat Samuel vervolgens doet als hij hun leiding geeft. Leiding geven doet hij door hun Gods Woord te verklaren. De bidder Samuel is ook de leraar. Zijn onderwijs wordt ondersteund door zijn gebed.

De Filistijnen beoordelen volkomen verkeerd wat er in Israël gebeurt. Zij menen dat het volk zich verzamelt om tegen hen te strijden. Maar Israël is bang voor de Filistijnen. Hoewel de vijand het verkeerd beoordeelt en ook niet anders kan, hebben ze toch ook gelijk. Verootmoediging voor God is in werkelijkheid ook een oorlogsverklaring aan de vijand. Nederigheid maakt indruk op de vijand, daarop heeft hij geen vat. Nederigheid is niet te overwinnen, want daarin is de Heer aan de zijde van Zijn volk.

De vijand wordt actief als het volk van God zich met God verbindt. De vijand duldt geen enkele handeling die het volk van God in een positie plaatst die door God erkend wordt. In hun nood doen de Israëlieten een beroep op de profeet van God en de voorbidder bij God, opdat hij voor hen zal bidden. Ze hebben een sterk vertrouwen in de voorbede van Samuel omdat ze weten dat hij een heilige man Gods is. Ze doen een beroep op een voorbidder omdat ze begrijpen dat voorbede hun meer nut zal brengen dan het grootste leger.

Samuel heeft al gebeden, maar het volk wil dat hij daarmee doorgaat. Ze kennen en erkennen de kracht van het “gebed van een rechtvaardige”, want dat “vermag veel” (Jk 5:16b). Zij weten dat hun redding van de HEERE moet komen, dat Hij alleen hen kan verlossen en dat Hij daarvoor gezocht moet worden. Ze erkennen de verbinding van Samuel met de HEERE.

Dit is een heel wat betere houding dan toen ze in hun hoogmoed hebben gemeend de strijd te kunnen aangaan en de ark daarvoor te kunnen gebruiken (1Sm 4:1-3). Nu zien ze hun eigen onmacht en nemen ze hun toevlucht tot gebed. Zo zijn ook een biddende Josafat, omgeven door vrouwen en kinderen (2Kr 20:3-5; 13) en een biddende Hizkia, gekleed in rouwgewaad (Js 37:1) gevaarlijker voor de vijand dan wanneer ze zijn omgeven door soldaten gekleed in oorlogstenue.

Samuel brengt een brandoffer. Het is een melklammetje, dat is een pasgeboren lam dat nog bij de moeder drinkt. Dit laat een beeld van uiterste zwakheid zien. De enige andere plaats waar het nog wordt gevonden, is in een tafereel dat het vrederijk beschrijft (Js 65:25a). Op grond van dit melklammetje nadert Samuel tot God om voorbede voor het volk te doen. Het lammetje wordt ook geofferd om het volk te herstellen en het weer terug te brengen in de gunst van God.

De Heer Jezus is “in zwakheid gekruisigd” (2Ko 13:4). Wij hadden Iemand van zo grote geringheid nodig omdat wij zelf zo gering waren. God veracht de zwakheid van het geloof niet, maar daalt in genade af tot ons niveau van zwakheid. De Heer Jezus heeft in volkomen afhankelijkheid van God geleefd, volkomen Hem toegewijd, en is als Baby afhankelijk geweest van de zorg van Zijn moeder. Dit is de weg waarlangs God behoudenis voor de mens heeft bereid.

Copyright information for DutKingComments