1 Samuel 8:1-6

Inleiding

Hier begint een nieuwe fase in het boek. Na de priester Eli en de profeet Samuel komt er een nieuwe persoon op het toneel: de koning.

De zonen van Samuel

Samuel heeft zijn zonen aangesteld als richter, en dat is niet juist. Nergens in de Schrift blijkt dat iemand richter wordt omdat zijn vader dat is. Richter wordt iemand niet door erfelijke opvolging. Een richter wordt door God gegeven. Samuel stelt zijn zonen aan als hij oud geworden is. Hij zal met die aanstelling beslist het belang van het volk op het oog hebben gehad. Toch is zijn daad een eigenmachtige. Kan God hem niet, net als eens Mozes, ook in zijn ouderdom steunen voor zijn taak, totdat God Zelf een opvolger heeft aangewezen? We zien trouwens later Samuel nog meerdere keren optreden. Zijn ouderdom is dan ook niet zo, dat hij onbekwaam is om dienst te doen en dat daardoor opvolging direct noodzakelijk lijkt.

Onze zorg voor de toekomst voor Gods volk kan ook ons gemakkelijk tot een verkeerd handelen brengen. Misschien willen we ook, hoe goed bedoeld ook, dingen regelen in de gemeente naar ons inzicht. Ons geregel zorgt er echter voor dat we voor de komende generatie het vertrouwen op de Heer uitschakelen. De hand van het schepsel hoeft niet naar de ark te grijpen om te voorkomen dat die valt (2Sm 6:6-7), want God is machtig daar Zelf voor te zorgen.

“Joël” betekent ‘de HEERE is God’ en “Abia” betekent ‘mijn vader is de HEERE’. Uit deze namen blijkt wat de wens van Samuel en zijn vrouw voor deze zonen is geweest. Ze hebben gehoopt dat hun leven getuigenis zou geven van wat hun naam betekent. Mogelijk heeft dat Samuel voor ogen gestaan als hij zijn twee zonen richters in Berseba maakt om daar recht te spreken.

Berseba ligt helemaal in het zuiden (1Sm 3:20), ver verwijderd van de plaatsen waar hij zijn dienst als richter en profeet uitoefent. Dat betekent dat zij richter zijn in een beperkt gebied en niet over het hele volk. De meeste Israëlieten hebben helemaal niets met hen te maken. Normaal zou het gedrag van de zonen van Samuel hun ook niet interesseren, maar nu kunnen ze het gebruiken om hun eigen vleselijke verlangens mee te motiveren.

Het lijkt Samuel te zijn ontgaan dat het ambt van richter geen ambt is dat van vader op zoon overdraagbaar is. Er lijkt Samuel nog iets te zijn ontgaan en dat is dat zijn zonen deze taak niet aankunnen. Hij ziet de fouten van zijn zonen niet, terwijl het volk daar wel oog voor heeft. Hierin doet hij denken aan Eli en zijn zonen.

We mogen de fouten van Samuel niet helemaal vergelijken met de fouten die Eli maakte met zijn beide zonen. Door wat Eli deed, faalde het priesterschap volkomen. Dit neemt echter niet weg dat ook de profeet Samuel een dergelijke fout begaat. Ook hij ziet de fouten van zijn zonen niet. Het gevaar is altijd aanwezig dat wij fouten bij anderen gemakkelijk waarnemen, terwijl we net zo gemakkelijk de fouten van onze eigen kinderen over het hoofd zien.

We kunnen ons afvragen hoe het komt dat zo’n Godvrezende vader zulke slechte zonen heeft. Kan dat zijn door zijn vele reizen en daardoor zijn langdurige afwezigheid? Gods Woord laat er zich niet over uit. We komen het vaker tegen, zowel in de Schrift als in het dagelijkse leven, dat Godvrezende ouders kinderen hebben die niet in de voetstappen van het geloof van hun ouders gaan. Het is niet altijd duidelijk hoe dat komt. Laten we in elk geval zeer terughoudend zijn met kritiek op de opvoeding.

De zonden van de zonen van Samuel zijn drieërlei.

1. Ze zijn uit op winstbejag. Gods Woord waarschuwt hen die zorg hebben voor Gods volk, geen geldelijk voordeel te zoeken (1Pt 5:2).

2. Ze nemen geschenken aan. Ze laten zich omkopen. Daardoor wordt hun rechtspraak geen eerlijke rechtspraak. De best betalende of meest biedende wordt in het gelijk gesteld.

3. Als gevolg van de beide voorgaande punten buigen zij het recht.

Door deze handelwijze tonen zij de kenmerken van een goddeloze (Sp 17:23; Ex 23:6; 8; Dt 16:18-20).

Het volk wil een koning

De wens om een koning te hebben wordt door “alle oudsten van Israël” geuit. De leiders, de vaders van het volk, gaan het volk voor. De wijsheid is niet altijd bij de ouden te vinden, zoals Elihu zegt: “Niet de velen [van jaren] zijn wijs, [niet] de oude mensen begrijpen het recht” (Jb 32:9). Het is een algemene wens. In het kwalijke handelen van de zonen van Samuel heeft het volk een excuus gevonden om een koning te verlangen. Om voor hun begeerte naar een koning een reden te geven misbruikt het volk de fout van Samuel in de beoordeling van zijn zonen. Het is een bewijs dat zij blind zijn voor het eigen falen en voor het feit dat een koning het er niet beter af zal brengen. In 1Sm 8:7 zegt de HEERE wat de werkelijke reden is en die is dat ze Hém niet meer willen.

Dit is ook de werkelijke reden van het invoeren van allerlei ambten in de christenheid. De godsdienstige mens wil zichtbare heerschappij. De onzichtbare leiding van de Heilige Geest voldoet niet aan de wens van de mens. De mens moet kunnen wijzen op een gediplomeerde voorganger of een paus met zijn staf. De kerk moet leren van het bedrijfsleven. De kerk is een bedrijf geworden dat moet worden gerund. Er is een product dat aan de man moet worden gebracht.

Zaken moeten herkenbaar zijn voor alle mensen, voor gelovigen en ongelovigen. De onzienlijke God is te ver weg en moet dichterbij gehaald worden, tastbaar gemaakt worden, waarneembaar voor de zintuigen van de mens. Je moet Hem kunnen ruiken, horen, zien, ervaren.

De oudsten onderbouwen hun vraag om een koning met twee argumenten. Het eerste is dat Samuel oud is en het tweede is dat zijn zonen slecht zijn. Als het echte argumenten zouden zijn, hadden ze eerder al moeten klagen over de leeftijd van Eli, die veel ouder was, en over het gedrag van diens zonen, die veel slechter waren. Daarover horen we niet dat ze ooit hebben geklaagd. Daarom zijn het nuttigheidsargumenten. Als men iets graag wil, vindt men altijd wel een aanleiding.

Er is berekend dat Samuel hier tussen de zestig en zeventig jaar oud moet zijn geweest. Dan ben je wel op leeftijd, maar toch niet echt oud. Er is geen enkel bewijs te vinden dat hij vergeetachtig werd of andere ouderdomsverschijnselen begon te vertonen. Hij was nog krachtig. Dat blijkt wel als hij later Agag met het zwaard in stukken hakt (1Sm 15:33). Er is nog een derde reden dat het volk een koning wil. Die komt later aan het licht (1Sm 12:12).

De wens om een koning te hebben is op zich niet verkeerd. God wil Zijn volk een koning geven, ze mogen er zelfs om vragen (Dt 17:14-20). Maar het volk wil een koning naar eigen smaak, om zich te kunnen meten met de volken. Ze willen geen koning die hun de wil van God bekendmaakt en naar Zijn wil regeert. Ook willen ze niet wachten op Gods tijd en Gods keus. Ze willen een koning en ze willen hem nú. Daarom is hun vraag hier verkeerd en niet naar Gods wil. Het gaat er niet alleen om wat men vraagt, maar met welk doel en in welke gezindheid. Ze willen iets zichtbaars, iets waarvoor ze kunnen neervallen.

Hun verlangen komt voort uit wat ze bij de volken om hen heen zien. Ze willen “zoals alle volken” zijn. Die hebben een koning, daarom willen zij ook een koning. Dat woord moet voor de HEERE bijzonder pijnlijk zijn geweest, daar Hij hen toch van alle andere volken heeft afgezonderd om Zijn volk te zijn, een volk dat Zijn deugden verkondigt. Het is hun roem dat ze zich juist van de andere volken onderscheiden (Nm 23:9).

Samuel moet naar het volk luisteren

Uit het antwoord van de HEERE in 1Sm 8:7 zouden we kunnen opmaken dat de persoonlijke gevoelens van Samuel gekwetst zijn en dat het verzoek van het volk hem daarom niet bevalt. Toch is dat slechts een gissing. Als er al iets van gekwetstheid aanwezig zou zijn, laat Samuel zich daar in elk geval niet door leiden. Hij brengt deze dingen bij de HEERE. Zijn reactie is gebed. Dit mag de reactie zijn bij elke teleurstelling die iemand in het leven kan overkomen. Hij is de geestelijk leider en wordt aan de kant gezet, maar hij beklaagt zich niet en klaagt ook het volk niet aan – in tegenstelling tot Elia (Rm 11:2b).

Hij voelt zich ook niet beledigd. Een man met zijn geest en gezindheid kan dat verdragen. Nooit heeft hij zichzelf gezocht. Hij heeft zijn positie ook niet opgeëist. Het is de positie die de HEERE hem heeft gegeven. Hij is ook niet plotseling als profeet verschenen, maar in deze positie gegroeid. Iedereen heeft zijn hele leven kunnen waarnemen. Hij heeft ook de dood van Eli en zijn zonen niet aangegrepen om leider van het volk te worden. Steeds heeft hij gewacht op Gods tijd en Gods opdracht. Dat het volk deze man verwerpt, is dan ook niet te verontschuldigen.

De HEERE sust de ontstemde gevoelens van Samuel door hem te herinneren aan de voortdurende ondankbaarheid van het volk tegenover Hem Zelf. God zegt dan ook tegen Samuel dat het volk, door om een koning te vragen als alle volken, in feite Hem als hun Koning verwerpt. God wordt door Zijn volk een groter onrecht aangedaan dan zij Samuel aandoen. Dit antwoord van de HEERE is ook een bemoediging voor Samuel ingeval hij zich mocht afvragen of ze hem verwerpen omdat hij op de een of andere wijze heeft gefaald. De geestelijk gezinde mens zal in zulke situaties eerst zichzelf onderzoeken.

Samuel moet naar de stem van het volk luisteren. Hij moet hun voorhouden wat ze vragen, hoewel ze niet in overeenstemming met Gods wil vragen. Ze moeten leren wat het is een koning te hebben naar hun eigen smaak. Pas als ze dat hebben ervaren, geeft God hun de koning naar Zijn hart. In het boek Hosea komt God op hun verzoek hier terug. Daar horen we dat Hij hun een koning heeft gegeven in Zijn toorn (Hs 13:10-11).

Luisteren naar de stem van het volk is democratie. Dat vinden we in de politiek en in de kerk. Er is niets onduidelijker en wispelturiger dan de wil van het volk (vgl. Hd 19:32; Lk 23:23). Als de mens absoluut iets wil, geeft God wel eens wat hij eist (Ps 106:15; Ps 78:26-31). Soms onthoudt God ons iets in Zijn liefde en soms geeft Hij ons iets in Zijn toorn.

God tekent het volk in hun steeds weer verwerpen van Hem. Samuel doet nu dezelfde ervaring op. De opstandigheid van het volk is ook bij meer dan één gelegenheid gebleken tegenover Mozes en Aäron. De wens een koning te hebben is het dieptepunt van een eeuwenlange ontevredenheid met de plaats waar de genade hen heeft gebracht. In Zijn genade verbindt God Samuel met Zichzelf en laat hem delen in de smaad die het volk Hem steeds weer heeft aangedaan (vgl. Mt 10:24; Jh 15:18; 20). Paulus verlangde naar een dergelijke gelijkvormigheid aan Christus (Fp 3:10-11).

Copyright information for DutKingComments