1 Samuel 8:11-18

De handelwijze van de koning

God wil dat Samuel het volk de volle verantwoordelijkheid voorstelt van wat zij begeren. Zo heeft Hij ook bij de Sinaï gedaan, toen het volk zei dat het alles zou doen wat Hij zou vragen. Als antwoord daarop heeft Hij Zijn volk de wet gegeven. Als trouwe en gehoorzame profeet brengt Samuel alle woorden van de HEERE aan het volk over. Hij stelt het volk voor wat de koning, die zij begeren, van hen zal vragen, wat ze hem zullen moeten leveren. Hoe zou anders de pracht van het koningschap dat zij begeren in stand gehouden kunnen worden? In de dagen van de grootste welvaart van Israël worden de lasten ondraaglijk, zodat wij hen tot de zoon van Salomo horen zeggen: “Uw vader heeft ons juk hard gemaakt” (1Kn 12:4).

Hun koning zal alles van hen vragen, hij zal van hen nemen. Ze zullen hun persoonlijke vrijheid kwijt zijn en niet meer kunnen beschikken over hun goederen noch over hun kinderen. Het nemen van de akkers enzovoort wil zeggen dat hij de opbrengst ervan van hen zal opeisen. Het land blijft wel in bezit van de bevolking. Dat zien we als Achab de wijngaard van Naboth wil hebben (1Kn 21:2-3). Hun zonen en dochters zullen hem ten dienste staan. Het volk zal allerlei lasten opgelegd krijgen. Ze zullen alleen plichten en geen rechten hebben. En wat zal de eerste koning, Saul, doen met alles wat het volk hem heeft moeten geven? Hij gebruikt alles tegen de man naar Gods hart. Saul is alles anders dan de koning die God wil geven.

Zes of zeven keer spreekt Samuel het uit dat hun koning zal “nemen”. Dit is een groot contrast met Gods koning, die hun alles zal geven tot hun welzijn. Als de Heer Jezus een menigte heeft verzadigd, is het niet verwonderlijk dat ze Hem koning willen maken (Jh 6:15a). Dit is een weldaad voor de mens na eeuwen te hebben geleefd onder koninklijke hebzucht en onderdrukking. In Christus heeft hij Iemand gevonden Die niet neemt, maar geeft. Christus wil het koningschap echter niet ontvangen uit de hand van de mens of uit de hand van de satan. Hij neemt het alleen aan uit de hand van God. Als dat moment is aangebroken, zal de lange tijd van welvaart en vrede beginnen.

Samuel vertelt hun ook hoe ze over hun koning zullen jammeren. Niet veel later zullen ze al zeggen dat ze hebben gezondigd door een koning te begeren (1Sm 12:19). Dan is het te laat en moeten ze met de koning die zij hebben begeerd, verdergaan. In de christenheid is het ook zo gegaan. Men heeft zichzelf leiders gekozen, mensen die spreken wat men graag hoort. Daarmee heeft men God aan de kant gezet, dat Hij het niet voor het zeggen zal hebben. Deze keus zal in de antichrist zijn dieptepunt vinden. Saul is een beeld van de antichrist die Gods man, David, vervolgt.

God geeft in de gemeente leiders, voorgangers (Hb 13:7; 17). Die moeten we erkennen (1Th 5:12-13) en dankbaar voor hen zijn. Wie zichzelf daartoe opwerpt of naar menselijke keus functioneert, zal in veel gevallen een plaag zijn voor Gods volk. De paus is zo’n leider, maar ook veel door mensen aangestelde predikanten. God kan door zulke mensen wel een zekere zegen geven, bijvoorbeeld als een dam tegen het kwaad. Toch is dat geen enkele rechtvaardiging van de positie van deze mensen.

De christenheid is niet tevreden met de onzichtbare leiding van God door de Heilige Geest. God kan zegenen door dingen die met Hem in tegenspraak zijn. Het is treurig dat de profeet Samuel vanwege de keus van het volk door Saul wordt vervangen. Willen wij alleen die leiders die ons door God zijn geschonken of maken wij zelf leiders?

Copyright information for DutKingComments