1 Thessalonians 2:2

Hoe het evangelie van God ingang kreeg

1Th 2:1. Met de woorden “u weet zelf” brengt Paulus de Thessalonicenzen in herinnering wat ze hebben gezien toen hij en zijn metgezellen in de stad verschenen. Je herinnert je misschien dat er ook in 1 Thessalonicenzen 1 iets staat over de ingang die Paulus en zijn metgezellen bij de Thessalonicenzen hadden (1Th 1:9). Daar wordt van die ingang getuigd door anderen. Hier getuigt Paulus er zelf van. Hij herinnert hen eraan dat de ingang bij hen niet zonder resultaat was.

Dat zit ook al verborgen in de manier waarop hij hen aanspreekt. Hij noemt hen “broeders”, een naam die hij eerder, toen ze de Heer Jezus nog niet kenden, niet kon gebruiken. In deze prachtige benaming klinkt de hartelijke verbondenheid door die Paulus met hen voelt en die is ontstaan door de ingang die het evangelie heeft gevonden.

1Th 2:2. Ze zijn op de hoogte van wat Paulus heeft ondervonden in de stad Filippi (Hd 16:19-24). Hij heeft hun als het ware zijn bebloede rug laten zien, toen hij bij hen kwam om hun het evangelie te verkondigen. De marteling en smaad die hij in Filippi heeft ondervonden, heeft zijn vurig verlangen om het evangelie te prediken niet gedoofd (vgl. Hd 4:29; Ef 6:19-20). De ingang die hij en zijn metgezellen hadden, is die van gewonde arbeiders. Paulus moedigt hen niet aan om verdrukking te verdragen zonder zelf de moed te hebben die te verdragen. Hij spreekt uit ervaring.

Zijn moed om door te gaan zat niet in hemzelf. Het is niet een kwestie van diep ademhalen en doorgaan. Hij heeft “vrijmoedigheid in onze God” gehad. Dat is geen natuurlijke moed of enthousiasme, maar Goddelijke bekwaamheid. ‘Vrijmoedigheid’ wil zeggen ‘vrijheid van gemoed’ en komt tot uiting in ‘alles zeggen’, ‘onverschrokken spreken’. Als deze manier van spreken niet “in onze God” gebeurt, is het niets anders dan een vrijpostig en brutaal gebruik van woorden.

De uitdrukking ‘in onze God’ wil zeggen dat je je bewust bent van je persoonlijke omgang met God, dat Hij je van voren en van achteren omgeeft. Het bewaart je voor het doen van je eigen wil en geeft het idee van geborgenheid en hulp en ook van afhankelijkheid. En hoe nodig is dat, want het brengen van het evangelie gaat altijd gepaard met veel strijd. Er is een machtige tegenstander die alles in het werk stelt om te verhinderen dat er over het evangelie gesproken wordt.

Spreken over het evangelie, zoals Paulus het hier zegt, is wel wat anders dan het evangelie bespreekbaar maken. Het evangelie is niet een van de vele en aardige thema’s die interessant zijn om eens over te debatteren. Het evangelie is uniek naar zijn oorsprong en inhoud. Mensen die er echt in geloven, kunnen het niet voor zich houden, maar zullen erover willen spreken (2Ko 4:13). En juist omdat het van God komt en Christus als inhoud heeft, zal ieder die erover spreekt, geen woorden willen gebruiken die aan het unieke ervan tekortdoen.

1Th 2:3. Dat kan innerlijk strijd opleveren in situaties waarin de prediker gevaar loopt het evangelie aan te passen aan de wereld om het gemakkelijker aanvaardbaar te maken. De strijd kan ook uiterlijk geleverd moeten worden. Ieder die trouw in het evangelie de woorden van de Schrift wil naspreken – want alleen daarin is de kracht waardoor mensen tot bekering komen – zal de druk van buiten voelen toenemen om het niet zo radicaal te brengen.

Paulus heeft de Thessalonicenzen een compromisloos evangelie gebracht. Hij liet zich door niets en niemand om hem heen van de wijs brengen. Zijn motieven waren glashelder, zonder enige onzuiverheid. Nooit heeft hij enig voordeel voor zichzelf gezocht. Het evangelie was voor hem geen broodwinning. Het heeft hem meer smaad en vervolging gebracht dan eer en voorspoed. Hij somt uitvoerig op waaraan hij zich niet heeft schuldig gemaakt. Deze negatieve dingen worden in allerlei sekten wel gevonden. Geld en de eer van personen spelen daarin een grote rol.

De vermaning, de oproep tot bekering, is door hem niet gedaan “uit bedrog”. Hij heeft hen niet misleid en op een dwaalweg gevoerd. De bron van zijn prediking is het zuivere, onvervalste Woord van God. Ook de beschuldiging van “onreinheid”, alsof het om bevrediging van begeerten zou gaan, werpt hij ver van zich. Met “list” heeft zijn prediking evenmin van doen gehad, alsof hij hun een lokaas zou hebben voorgehouden waardoor hij hen heeft verstrikt.

1Th 2:4. Hoe zijn Paulus en zijn metgezellen aan die gevaren ontkomen? Hoe ontkomen wij eraan? Alleen door deze dingen in gemeenschap met God te doen. Paulus spreekt voortdurend over God. Met Hem brengt hij alles in verbinding en daardoor kan hij zeggen dat zij “door God beproefd zijn bevonden”. Toen ze met elkaar op pad gingen, hadden ze alle drie al de nodige ervaringen opgedaan in dienst van de Heer. Ze mochten verschillen in leeftijd, opleiding en ervaring, ze waren geen nieuwelingen. En aan deze mannen heeft God het evangelie toevertrouwd. Hij heeft het hun als een kostbaar geschenk als het ware in handen gegeven om in trouw mee te handelen (vgl. Mt 25:21; 1Ko 4:2).

Paulus is zich de grote verantwoordelijkheid bewust die daaraan verbonden is. Dat ligt opgesloten in de woorden “zó spreken wij”. Hoe zou hij met wat God hem heeft toevertrouwd anders kunnen omgaan dan past bij Hem van Wie het komt? Dan is elk behagen van mensen uit de duivel. Wie haalt het dan in zijn hoofd het evangelie aan te passen aan de smaak van de wereld? Nee, als God zo voor je aandacht staat, denk je alleen aan Hem en wil je alleen dát spreken wat Hij heeft gezegd. Je bent je dan bewust dat God je hart beproeft, wat aangeeft dat je in je hart altijd die gemeenschap met God wilt hebben. Het beproeven van het hart is steeds weer nodig, opdat er toch geen verkeerde motieven zullen insluipen en er een plaats krijgen.

1Th 2:5. Paulus heeft ook geen “vleiende taal” gebruikt om hen voor het evangelie te winnen. Hij zegt het sterk: hij heeft er “nooit” gebruik van gemaakt. Dat weten ze, ze hebben dat zelf waargenomen. Wie in de tegenwoordigheid van God leeft, zoals Paulus en zijn metgezellen doen, weet dat vleitaal verwerpelijk is in Gods oog. Elihu bijvoorbeeld was zich dat terdege bewust (Jb 32:21-22).

Vleitaal brengt mensen niet in Gods licht, maar brengt ze verder bij God vandaan. Vleitaal streelt de mens in zijn egoïsme en hoogmoed en maakt hem ongevoelig voor de nood van zijn zonden. Wie vleitaal gebruikt, doet dat alleen om iets van anderen gedaan te krijgen waar hij zelf beter van wordt. Het is het inpalmen van een ander om van hem gebruik te maken voor een eigen doel. Bij vleitaal staat God volledig buitenspel en draait alles om de mens.

Met betrekking tot de vleiende taal beroept Paulus zich op het getuigenis van de Thessalonicenzen; wat betreft de hebzucht beroept hij zich op God als Getuige. Alleen God kan de motieven van het hart beoordelen. Een “hebzuchtig voorwendsel” houdt in dat het ware motief vermomd wordt. Hebzucht is het motief, maar het wordt gepresenteerd in een ander, misleidend kleed. De zucht naar materiële dingen, vooral geld, maakt een mens vindingrijk in het gebruik van methoden die deze zucht voor anderen verbergen, terwijl het begeerde wordt nagejaagd. We moeten zelf werken om te voorzien in wat we nodig hebben. Moeten we iemand lastigvallen met vragen om geld (bedelbrieven) of zelfs maar toespelingen erop maken (manipuleren)?

1Th 2:6. Een ander groot gevaar voor ieder die de Heer wil dienen, is het zoeken van de “heerlijkheid van mensen”. Dat heeft Paulus ook niet gedaan. Hoe gemakkelijk had hij door zijn waardigheid als apostel indruk op hen kunnen maken. Hij is immers iemand van grote geestelijke klasse. Hoeveel eer zou het hem hebben opgeleverd als hij zich zo had gepresenteerd. Maar hij is er niet op uit geweest zijn eigen belangrijkheid te vestigen. Het ging hem er niet om hun bepaalde verplichtingen tegenover hem voor te houden.

Hij is steeds uit geweest op het geestelijk welzijn van de Thessalonicenzen en daar gaat het hem nog steeds om. Hij is niet als een eiser onder hen geweest, maar als een moeder. In het volgende stukje zullen we daar verder over nadenken.

Lees nog eens 1 Thessalonicenzen 2:1-6.

Verwerking: Welke kenmerken zijn bij Paulus en zijn metgezellen wel en welke zijn bij hen niet aanwezig? Wat kun jij daarvan op jezelf toepassen?

Copyright information for DutKingComments