1 Thessalonians 5:15

Verblijden, bidden, danken

1Th 5:15. Ken jij de verleiding om kwaad dat jou is aangedaan met kwaad te vergelden? Dan ben je geen uitzondering. Het zit ons in het bloed om zo te reageren. Er staat dan ook niet voor niets dat we erop moeten toezien dat dit niet gebeurt. Het betekent dat je er attent op moet zijn niet onverwachts toch die ander kwaad te doen omdat hij of zij jou kwaad heeft gedaan. Het kan zomaar in een reflex gebeuren, als een automatische reactie.

Als je onder de wet zou leven, was er begrip voor op te brengen. Het staat zelfs in de wet als een voorschrift dat de ander met gelijke munt moet worden betaald – hoewel je dat niet zelf mag doen, maar door de rechter moet worden bepaald (Ex 21:23-24). Maar je hoort nu bij Christus en een dergelijke handelwijze past niet bij Hem zoals Hij nu is (Mt 5:38-39). Het maakt daarbij niet uit of die ander een gelovige of een ongelovige is. De Thessalonicenzen leden onder de vervolging door ongelovige landgenoten en ondervonden veel kwaad van hen. Ze mochten niet uit wraak en vergelding terugslaan (Rm 12:19-21; 1Pt 3:9). Zo reageren zou de geest van Lamech openbaren (Gn 4:23-24).

Na wat je niet moet doen, hoor je vervolgens wat je wel moet doen: jagen naar het goede. En dat altijd, niet zomaar een keertje, maar in alle gevallen. En niet een zwakke poging, maar met inzet van al je kracht ernaar jagen. Jagen heeft iets volhardends. Wat zouden er veel problemen voorkomen of overwonnen kunnen worden als we altijd naar het goede jaagden. Dan ben je er niet op uit iemand geestelijk te beschadigen of lichamelijk te verwonden, maar wil je de ander integendeel helpen en van nut zijn.

Je wilt dat de ander voordeel van jou heeft, dat het contact met jou iets oplevert wat van blijvende waarde is. Die ander is weer zowel de gelovige – dat ligt opgesloten in de woorden “voor elkaar” – als de ongelovige – dat ligt opgesloten in de woorden “voor allen”. Het is Gods verlangen voor Zijn kinderen dat elk contact dat zij met een ander hebben, een zegen voor die ander zal betekenen naar geest, ziel en lichaam. Een vriendelijk woord of gebaar en een helpende hand kunnen bij de ander leed verzachten, moed en kracht geven, dankbare gevoelens bewerken. Deze opstelling vraagt zelfverloochening, maar je lijkt daarin dan wel op de Heer Jezus.

1Th 5:16. Nadat Paulus over hun houding, zorg en inzet naar anderen toe heeft gesproken, wijst hij op wat hen persoonlijk behoort te kenmerken. De kenmerken zijn blijdschap (1Th 5:16), gebed (1Th 5:17) en dankzegging (1Th 5:18).

“Verblijdt u altijd.” ‘Altijd’ wil zeggen op welk tijdstip dan ook en ongeacht de omstandigheden. Er is altijd reden om je te verblijden. Zelfs verdrukking en beproeving zijn een aanleiding tot blijdschap (Jk 1:2). Je verblijdt je niet over nare omstandigheden, maar terwijl je erin zit, verblijd je je in de Heer (Ps 34:2; Fp 4:4). Als je naar de Heer kijkt, aan Hem denkt, komt er blijdschap. Hij staat boven de omstandigheden. Hij weet er wel raad mee als jij het soms niet meer ziet zitten.

Blijdschap hoort bij de vrucht van de Geest (Gl 5:22). De Heer Jezus spreekt over “Mijn blijdschap”, waarvan Hij wil dat die in jou is, zodat je een volkomen blijdschap zult kennen (Jh 15:11). Die blijdschap is je deel als je in Zijn geboden blijft, dat is als je doet wat Hij in Zijn Woord zegt.

Blijdschap is geen gevoel van extase, maar komt door gemeenschap met Hem. Ik heb een christen horen zeggen dat je verdrietige en pijnlijke ervaringen het zwijgen op moet leggen door lofprijzing. Dat soort blijdschap kent de Bijbel niet. Dan heb je meer aan wat Paulus zegt: “Als bedroefd, maar altijd blij” (2Ko 6:10a). Droefheid vindt haar aanleiding in de tijdelijke dingen, blijdschap vindt haar aanleiding in eeuwige dingen en moet daarom niet te dempen zijn.

1Th 5:17. Dat een christen niet ongevoelig is voor ellende en nood, blijkt uit het tweede kenmerk, het gebed. Vanwege de altijd aanwezige nood luidt de opdracht: “Bidt onophoudelijk.” De Heer Jezus moedigt daartoe nadrukkelijk aan (Lk 18:1-7). Je mag bidden voor je eigen behoeften en je mag bidden voor wat anderen nodig hebben. Je mag bidden tot de Vader (Ef 3:14) en je mag bidden tot de Zoon (Hd 7:59). Nergens lees je over een gebed tot de Heilige Geest.

Je mag overal bidden. Voor de christen bestaan geen bijzondere gebouwen waar hij naar toe zou moeten gaan om te kunnen bidden. Als je op een plaats bent waar je je niet vrij voelt om te bidden, moet je je afvragen of je wel op de juiste plaats bent. Je mag tijdens al je bezigheden bidden, zoals Nehemia dat deed (Ne 2:4). Als je bezig bent met dingen waardoor je je verhinderd voelt om te bidden, zou het kunnen zijn dat je met verkeerde dingen bezig bent. Van Gods kant is de toegang tot de troon van de genade nooit gesloten. Je mag er vrijmoedig heen gaan (Hb 4:16). Hij staat altijd voor je klaar om naar je te luisteren.

Zie je wel hoeveel aansporingen er zijn om onophoudelijk te bidden? Bidden moet zijn als ademen: je doet het zonder erbij stil te staan, maar je merkt het direct als je je adem inhoudt. Het komt erop neer dat je als kind van God leeft in een gezindheid die wordt gekenmerkt door gebed. De Heer Jezus is ook in dit kenmerk het volmaakte Voorbeeld (Ps 109:4). Hij leefde op aarde altijd in bewuste gemeenschap met God, waar Hij Zich ook bevond en in welke omstandigheden Hij ook verkeerde. Je mag Hem hierin navolgen.

1Th 5:18. Je bent opgeroepen je altijd te verblijden en onophoudelijk te bidden. Nu hoor je de aansporing: “Dankt in alles.” Als je eens nadenkt over alles wat God je heeft gegeven, zul je steeds meer redenen zien om te danken. Kun jij iets opnoemen wat je niet van Hem hebt gekregen? Bij de mensen van de wereld kom je dat niet tegen. Ze zullen, als ze beleefd zijn, ‘dank je wel’ zeggen als ze iets krijgen, maar er is bij hen geen dankbaarheid tegenover God.

Alles wat de moderne, autonome mens bezit, heeft hij verworven door er hard voor te werken of te menen dat hij er recht op heeft. Het kan best zijn dat hij er hard voor heeft gewerkt, maar hij denkt niet aan Wie hem daarvoor de kracht en de capaciteiten heeft gegeven.

De oproep is om “in alles” te danken (vgl. Ef 5:20). Daarbij kun je denken aan ‘in alle omstandigheden’. Als er beproeving komt door ziekte of werkeloosheid of financiële nood, kun je in die omstandigheden toch je oog richten op de Heer en Hem ervoor danken dat Hij je moeilijkheden kent. Je zult dan ervaren dat Hij in de moeilijkheden bij je komt. Je doet ervaringen van Zijn nabijheid op die je anders niet had gekend. Je gaat er bijna automatisch voor danken. Toch gaat het er niet om dat de omstandigheden dank bewerken, maar dat je actief in die omstandigheden de Heer gaat danken, voor bijvoorbeeld dat het Hem niet uit de hand loopt.

De Heer wil je leren danken. Je kunt het je eigen maken door je erop toe te leggen. Net zoals nood leert bidden, leert nood ook danken. Alleen gaat bidden in die situatie ons gemakkelijker af dan danken.

De Heer Jezus is ook hierin het grote Voorbeeld. Als Zijn hele dienst tevergeefs lijkt te zijn, wanneer de steden waarin Zijn meeste krachten zijn gebeurd, Hem afwijzen, horen we Hem zeggen: “Ik dank U, Vader” (Mt 11:20-26).

Onder het belang van deze drie kenmerkende uitingen van de christen – verblijden, bidden, danken – wordt nog eens een dikke streep gezet door de toevoeging dat dit “de wil van God” is. Het is niet maar een vrijblijvend advies. Het is de wil van God “in Christus Jezus”, wat kan betekenen: zoals je in Christus Jezus ziet hoe Gods wil gedaan moet worden. De Heer Jezus is jouw leven. Daardoor is het mogelijk dat in jouw leven Gods wil zichtbaar wordt, zoals die ook in het leven van de Heer Jezus zichtbaar werd, toen Hij op aarde was.

Ook nu Hij in de hemel is, is Hij bezig met het doen van de wil van God. Je mag ook naar Hem kijken, zoals Hij in de hemel is. Hij is daar voor jou en zet Zich onvermoeibaar voor jou in. Door naar Hem te kijken zul je veranderd worden naar Zijn beeld (2Ko 3:18). Dan zal Zijn kracht in jouw leven zichtbaar worden, omdat je dan zult leven als een blijde, biddende en dankbare christen.

Lees nog eens 1 Thessalonicenzen 5:15-18.

Verwerking: Waarover zou jij wel wat blijer kunnen zijn en waarvoor en wanneer zou je wel wat meer kunnen bidden en danken?

Copyright information for DutKingComments