1 Thessalonians 5:19

Laatste vermaningen

1Th 5:19. Het verblijden, bidden en danken, waarover het in de voorgaande verzen gaat, geldt voor alle gelovigen, maar het moet wel in ieders persoonlijke leven praktijk zijn of worden. In de komende verzen volgen enkele aansporingen die de gelovigen gemeenschappelijk betreffen en waarbij de nadruk ligt op iets niet doen. In de eerste plaats klinkt de oproep: “Blust de Geest niet uit.” Bij het woord ‘uitblussen’ denk je onwillekeurig aan vuur (Mt 12:20; Hb 11:34). In Handelingen 2 wordt de komst van de Heilige Geest in de gemeente verbonden met vuur (Hd 2:3).

De Heilige Geest woont in iedere gelovige. Het is ook de bedoeling dat de Heilige Geest iedere gelovige kan gebruiken. De gelovige mag iemand zijn door wie de Heilige Geest Zich uit, door wie Hij Zich openbaart. Iedere gelovige heeft een genadegave van de Geest ontvangen (1Ko 12:4-11). Die genadegaven zijn niet gegeven om er niets mee te doen. Die moeten tot uiting komen tot zegen voor de medegelovigen.

De Geest wordt uitgeblust als genadegaven geen ruimte krijgen. Dat kan gebeuren als tijdens de samenkomst van een gemeente alles in handen van één man, de dominee of pastoor, ligt. Het gebeurt ook als door traditie slechts bepaalde broeders aan de dienst deelnemen of als er afspraken worden gemaakt over het verloop van de dienst. Nog een effectief ‘blusmiddel’ is het spuien van liefdeloze kritiek op het uitoefenen van een gave.

Er zijn nog enkele andere uitdrukkingen die iets zeggen van een bepaalde houding tegenover de Heilige Geest. Zo lees je over

1. ‘liegen tegen de Heilige Geest (Hd 5:3), waaruit blijkt dat Hij een Persoon is;

2. ‘de Heilige Geest bedroeven(Ef 4:30), dat is bij jezelf, als je zondigt;

3. ‘de Heilige Geest weerstaan’ (Hd 7:51), dat doet het ongeloof als het zich verzet tegen het werk van de Heilige Geest;

4. het ‘lasteren van de Geest’ (Mt 12:24-32), dat doet de afvallige, die tegen beter weten in het werk van de Heer Jezus toeschrijft aan de satan.

1Th 5:20. Het tweede woord van vermaning voor de gemeente luidt: “Veracht [de] profetieën niet.” Met ‘profetieën’ worden hier niet voorzeggingen of uitspraken over de toekomst bedoeld. Het is het vertellen van dingen die een mens niet door natuurlijke middelen te weten kan komen (vgl. Mt 26:68). Profeteren is het spreken van Gods Woord, waardoor de luisteraar zich in Gods tegenwoordigheid geplaatst voelt.

Het is meerdere keren gebeurd dat iemand die naar Gods Woord luisterde, zei: ‘Het lijkt wel of de spreker mij kent, want hij zegt precies wie ik ben en wat ik heb gedaan.’ Toch kende de prediker die persoon helemaal niet, maar dat is de uitwerking van Gods Woord op het geweten van iemand die luistert naar Gods Woord (1Ko 14:3; 24-25).

Het is dan ook zeker ernstig als de profetieën worden veracht, want het is in werkelijkheid het verachten van God en Zijn Woord. Verachten gebeurt ook als gelovigen meer aandacht hebben voor de manier waarop gesproken is dan voor de inhoud van wat gesproken is. Ze hebben geen boodschap aan Gods boodschap. Ik hoop dat jij niet op die manier in de samenkomst zit.

1Th 5:21. Je zit er trouwens niet als consument. In plaats van verachten, moet je ‘beproeven’, dat wil zeggen dat je moet testen wat er wordt gezegd met het doel je een oordeel te vormen (1Ko 14:29). Je norm om dat te doen is niet je gevoel, maar het Woord van God. Dat houdt in dat je bij de les moet blijven en dat je moet weten te onderscheiden tussen het kaf en het koren. Het kaf mag je achterlaten, het koren, “het goede”, mag je meenemen en moet je behouden.

Neem een voorbeeld aan Ruth. Zij verzamelde aren op het veld van Boaz, klopte de gerst eruit en bracht die naar haar schoonmoeder (Ru 2:17-18). Je kunt dit toepassen op een toespraak die je hebt gehoord. Haal eruit wat je heeft aangesproken en deel dat met anderen, in plaats van negatief te praten over alles wat je niet beviel. Dat betreft vaak dingen die te maken hebben met zwakheden in het spreken.

Een ander geval is het als er verkeerde leringen worden gebracht. Dan geldt niet dat je het goede er maar uit moet pikken en het verkeerde kunt laten liggen. Daarover moet je wel praten. Eerst met de persoon zelf, en als die niet wil luisteren, ook met anderen (Mt 18:15-20).

1Th 5:22. Laat er ook een grote afstand zijn tussen jou en het kwaad. Dit kwaad kan zitten in een bepaalde handelwijze, maar ook in leringen. Het kan zich in vele en stiekeme vormen voordoen. Zorg ervoor dat je er ver vandaan blijft. Wees geen medewerker van het kwaad in welke vorm dan ook. Bederf je getuigenis niet door bijvoorbeeld te gaan naar gelegenheden waar jij als christen niet thuishoort, of door dingen te zeggen die niet uit de mond van een christen horen te komen.

1Th 5:23. Het grote doel van alle voorgaande vermaningen en oproepen is ‘heiliging’. God als “de God van de vrede” werkt hieraan en geeft je er de kracht voor. Hij wil dat elk deel van jouw wezen, dat wil zeggen “geest en ziel en lichaam”, “geheel” aan Hem is toegewijd. Door je lichaam breng je tot uitdrukking wie je bent. Dat is wat de mensen van je zien. Daardoor maak je hun duidelijk wat je geest en ziel bezighoudt. Je ziel heeft te maken met je gevoelens, je emoties, je beleving bij wat je hoort en ziet. Door je geest ben je in staat omgang te hebben met God en sta je boven de dieren die geen geest hebben en om die reden ook geen bewustzijn van God hebben.

Elk van de drie aspecten van je menszijn is doel van de aanvallen van de satan. Paulus wenst dat de God van de vrede je ervoor zal bewaren dat ze onder de invloed van de satan komen. De aanvallen van de satan op je geest zijn bedoeld om je in je aanbidding en gebedsleven te storen. Zijn aanvallen op je ziel spelen in op je wensen en emoties. Met zijn aanvallen op je lichaam wil hij het klaar zien te spelen dat je met je lichaam het verkeerde doet.

Vanaf Eden is de satan daar op uit (Gn 3:6). Deze aanvallen gaan nog steeds door. De wereld is daarbij zijn vaste bondgenoot (1Jh 2:16). Aan zijn vervloekte activiteiten komt een einde bij de komst van onze Heer Jezus Christus. Dan zijn er geen aanvallen van de satan meer te vrezen en is de heiliging volmaakt.

1Th 5:24. Tot dat ogenblik aanbreekt, mogen we rekenen op de onwankelbare trouw van God. Hij heeft ons tot dit leven in gemeenschap met Hem geroepen. Hij zal ons in Zijn trouw terzijde staan bij het in praktijk brengen van het voorgaande en ons veilig naar onze eindbestemming brengen. Wat Hij belooft, doet Hij. Wat een zekerheid!

1Th 5:25. De trouw van God komt ook tot uiting in de steun die we elkaar als broeders en zusters kunnen geven. De krachtigste steun is wel dat we voor elkaar bidden. Paulus vraagt de Thessalonicenzen dat voor hem te doen. Hij vertrouwt op God, maar dat maakt hem niet onafhankelijk van zijn broeders en zusters. Hij en zijn metgezellen zien zichzelf niet als superchristenen die het allemaal wel alleen afkunnen en de hulp in de gebeden van zulke pasbekeerden niet nodig hebben. Hij beleeft de band van liefde en genegenheid en waardeert hun gebeden hoog.

1Th 5:26. Na zijn verzoek om hun gebeden vraagt hij zijn groeten over te brengen aan al de broeders. Groeten zijn uitingen van verbondenheid. De kus was toen de gebruikelijke groet. Het is geen voorschrift om alleen op deze manier de verbondenheid te uiten. Het hoofddoel is liefde te tonen aan hen die een even kostbaar geloof hebben ontvangen. Partijzucht mag daarbij niet voorkomen – vandaar “al” de broeders. Ook mogen met de ‘kus’ geen grenzen worden overschreden tussen de geslachten – vandaar “heilige” kus. Christelijke liefde en verbondenheid kunnen ook door een vriendelijk woord of hartelijke handdruk worden geuit.

1Th 5:27. Niet alleen zijn groeten gaan naar alle gelovigen, ook zijn brief is voor alle gelovigen. Iedere gelovige in Thessalonika, en iedere gelovige nu, moet de inhoud van de brief horen. Er mag geen onderscheid worden gemaakt. Gods Woord is niet voor een select groepje, maar voor iedere gelovige. De brief – en dat geldt voor Gods Woord in zijn geheel – bevat geen vriendelijke raad of aanbevelingen van een reizende prediker, maar je hoort er de stem van God in die zich richt tot hart en geweten.

1Th 5:28. Paulus besluit zijn brief met een wens. Het is zijn verlangen dat jij je bewust zult zijn van de Goddelijke genade die je is bewezen. Dan zul je ongetwijfeld leven met het oog gericht op de komst van de Heer Jezus, het hoofdthema van deze brief (vgl. 1Pt 1:13).

Lees nog eens 1 Thessalonicenzen 5:19-28.

Verwerking: Hoe denk jij al de genoemde vermaningen te gaan opvolgen?

Copyright information for DutKingComments