1 Thessalonians 5:8

Waken en nuchter zijn

1Th 5:5. De dag van de Heer zal hen niet overvallen. Dat staat vast. Dat betekent niet dat ze er klaar voor zijn als die dag komt, maar dat ze niet meer op aarde zullen zijn als hij komt. Ook jij mag zeker weten dat je niet door de grote verdrukking zult gaan. Deze conclusie mogen de Thessalonicenzen trekken, en jij met hen, omdat zij allemaal, zonder uitzondering, “zonen van [het] licht en zonen van [de] dag” zijn. In de Bijbel is iemand een zoon als hij of zij het karakter van iets draagt of als het hem of haar kenmerkt. Zo zijn er “zonen van de donder” (Mk 3:17) en is er een “zoon van [de] vertroosting” (Hd 4:36).

Hier spreekt Paulus over jouw positie als gelovige. Als je daarover nadenkt, is dat enorm bemoedigend. Ga maar na: door het evangelie ben je uit de atmosfeer van de duisternis overgebracht in Gods wonderbare atmosfeer van licht (1Pt 2:9). Je kwam als zondaar in Gods licht. Dat licht overtuigde je (2Ko 4:6). Je kwam erdoor tot bekering. Nu wandel je in het licht (1Jh 1:7) en is het licht ook in jou. Je bent een zoon van het licht geworden, dat wil zeggen dat het licht nu in je leven zichtbaar is. Een zoon straalt de kenmerken van zijn Vader uit. Is deze verbinding met de Vader niet iets groots? Hoewel je in de wereld leeft die in de duisternis ligt, ben je zelf niet in de duisternis, maar ben je “licht in de Heer” (Ef 5:7-8).

Je bent ook een zoon van de dag die nog moet komen. Voor de wereld betekent de dag van de Heer oordeel, maar voor jou betekent het een periode van ongekende vrede. Die vrede zie je nog niet om je heen, maar die mag je wel al in je hart hebben. Je weet wat je te wachten staat, wat er gaat gebeuren. De nacht is de tegenhanger van de dag, zoals de duisternis staat tegenover het licht. Je bent niet van de nacht. Je hoort niet meer bij een manier van leven waar voor God geen plaats is. Het ‘nachtleven’ is voor jou afgelopen. Dat kun je ook toepassen op allerlei activiteiten die je stiekem deed. Je hele leven is nu voor iedereen doorzichtig. Je hebt niets meer te verbergen, toch?

1Th 5:6. Door de overgang van “u” naar “wij” identificeert Paulus zich tactvol met zijn lezers. Wat voor hen geldt, geldt ook voor hem. Hij betrekt zichzelf in de vermaning niet te slapen, zoals de overigen. Met “de overigen” doelt hij op de ongelovigen (vgl. 1Th 4:13). Na de positie te hebben vastgesteld spreekt hij nu over de praktijk van de gelovige. Als je een zoon van het licht en van de dag bent, behoor je ook zo te wandelen. De gelovigen moeten zich in hun karakter en wandel duidelijk onderscheiden van de ongelovigen.

De ongelovigen “slapen”. Daarmee geeft Paulus aan dat deze mensen totaal onverschillig tegenover de geestelijke werkelijkheden staan. Daartegenover staat “waken”. Dat is een toestand van geestelijke oplettendheid die zich niet laat verrassen door een onverhoedse aanval. Je bevindt je in een alarmfase. Je moet ook “nuchter” zijn, dat wil zeggen vrij van bedwelmende middelen die voor een vertekend beeld van de werkelijkheid zorgen. Je moet je geen rad voor de ogen laten draaien door indrukwekkende redeneringen waardoor je voor een verkeerde zaak enthousiast wordt. Beoordeel een verschijnsel nuchter, aan de hand van de Bijbel, en laat je niet beetnemen door de misleidingen van de vijand.

1Th 5:7. Wie slaapt, is zich van geen naderend onheil bewust. Wie waakt, let niet alleen op de bewegingen van de vijand, maar kijkt ook uit naar de komst van de Heer. “Slapen” en “dronken zijn” horen bij de nacht en zijn werken van de duisternis. Slapers hebben geen weet van de morgenster en zij die dronken zijn, hebben er geen aandacht voor, beneveld en verdoofd als ze zijn. Beiden kunnen de tijd waarin ze leven niet onderscheiden. De wereld is dronken, beneveld door invloeden die uit de afgrond komen, waar de demonen huizen.

Door de moderne communicatiemiddelen worden ideeën, invloeden en leefwijzen met enorme snelheid geraffineerd de samenleving ingepompt. Mensen die avond aan avond aan de televisie hangen, ondergaan een sluipende hersenspoeling. Denk alleen al eens aan het woord ‘evolutie’. Dat is met grote kracht de gedachten van de mens binnengedrongen. Zonder bekering is het er niet meer uit weg te krijgen.

1Th 5:8. De gelovige loopt groot gevaar aan deze ontwikkeling ten prooi te vallen. Toch ben je niet aan deze ontwikkeling uitgeleverd. Je kunt er weerstand tegen bieden. Dat kun je niet in eigen kracht. In dit vers lees je welke middelen je ten dienste staan. Eerst word je weer op je positie gewezen. Je bent van de “dag”. Daarna word je eraan herinnerd dat je “nuchter” moet zijn. Zo ben je geestelijk evenwichtig en in staat om het gevaar juist in te schatten.

Vervolgens krijg je een wapenrusting aangereikt. De beschrijving van de wapenrusting is ontleend aan Jesaja 59, waar de Messias in een wapenrusting wordt voorgesteld (Js 59:17; vgl. Rm 13:12; Ef 6:13-18). Het betreft een door de Heer Zelf beproefde wapenrusting.

De christen wordt voorgesteld als soldaat, en dat niet op de paradeplaats, maar in actieve dienst. Je bevindt je in een oorlog. De satan zal er alles aan doen om je vertrouwen op Gods liefde aan het wankelen te brengen door je hart te bestoken met twijfel over de liefde van God in de weg die Hij met je gaat. Kijk of het “borstharnas” nog goed zit. Als je het borstharnas, dat gemaakt is van “geloof en liefde”, hebt aangedaan, zullen zijn pogingen niet slagen.

Het borstharnas beschermt je hart, waaruit “de uitingen van het leven” zijn (Sp 4:23). Neem je in je hart voor de vijand niet toe te staan dat hij je geloof in God, dat wil zeggen je vertrouwen in God en in Zijn liefde voor jou, verandert in wantrouwen. Als hij je aanvalt, citeer dan bijbelteksten, bijvoorbeeld Hebreeën 11:1 en 1 Johannes 4:8,16 (Hb 11:1; 1Jh 4:8; 16).

De “helm” beschermt je hoofd, je denken. De helm is gemaakt van “[de] hoop van [de] behoudenis”. De satan zal er alles aan doen dat jij alleen aan hier-en-nu denkt, aan je baan en je vakantie, alsof het allemaal prima is op aarde. Als je maar niet uitziet naar de toekomst, naar de tijd dat de Heer Jezus komt om de volle behoudenis op aarde te brengen. Kijk even na of je helm ook nog goed zit. Houd de vijand voor dat jouw leven in het teken staat van de komst van de Heer Jezus en dat je al je activiteiten in dat licht wilt bezien.

Je ziet dat je wapenrusting bestaat uit de drie uitingen van het christelijk leven – geloof, liefde en hoop – die we ook in 1 Thessalonicenzen 1 zien (1Th 1:3). Daar zijn het kenmerken van het alledaagse leven. Hier zijn het wapens die de vijand op afstand houden als hij met zijn listen en aanvallen op je afkomt.

1Th 5:9. Gods toorn is niet voor jou bestemd omdat God jou niet voor Zijn toorn bestemd heeft. Gods toorn zal jou niet treffen. Daar mag je zeker van zijn. In plaats daarvan ben je bestemd om de behoudenis te verkrijgen. Het betreft een behoudenis waaraan je nog geen deel hebt. Ben je dan nog niet behouden? Je bent behouden door het geloof (Ef 2:8). Er hoeft geen enkele onzekerheid te zijn dat je nog verloren zou kunnen gaan. Wie eenmaal een kind van God is, is dat voor eeuwig.

De behoudenis waarover Paulus het hier heeft, belicht een ander aspect. Hij heeft het hier over het moment dat alle gelovigen deel zullen krijgen aan het volle resultaat van het werk van de Heer Jezus. In dat resultaat zullen we delen wanneer Hij de gemeente heeft opgenomen en samen met de gemeente weer naar de aarde is gekomen om hier te regeren. We hebben dan een verheerlijkt lichaam, waarin de zonde niet meer aanwezig is.

1Th 5:10. Om ons daaraan deel te laten krijgen is de Heer Jezus plaatsvervangend voor ons gestorven. Hij gaf Zijn leven vrijwillig, waardoor Zijn dood voor ons het middel is geworden om deze dingen te krijgen. Door Zijn dood mag je weten dat je met Hem leeft. Niet straks pas, maar nu al.

Het “waken” en “slapen” waarover het in dit verband gaat, is geestelijk bedoeld en slaat alleen op gelovigen. Je kunt bij ‘waken’ denken aan de levende gelovigen en bij ‘slapen’ aan de gestorven of ontslapen gelovigen. Het “samen met Hem leven” is het deel van iedere gelovige. De dood heeft daar geen enkele invloed op.

1Th 5:11. Met het oog op de dreigende gevaren past niet de houding van Kaïn, die zei: “Ben ik de hoeder van mijn broer?” (Gn 4:9). Gelovigen moeten elkaar vermanen en door onderwijs uit Gods Woord opbouwen. Niemand mag zich daaraan onttrekken. Ze zijn daarvoor op elkaar aangewezen. Dit is een van de uitingen van gemeenschap die we vandaag ook hard nodig hebben. Zij deden dat. Doen wij het ook?

Lees nog eens 1 Thessalonicenzen 5:5-11.

Verwerking: Herken jij in jouw omgeving bepaalde gevaren? Hoe zit jouw wapenrusting?

Copyright information for DutKingComments