1 Timothy 1:13-16

Vroeger en nu

1Tm 1:12. Het gedeelte van de 1Tm 1:12-17 laat de tegenstelling zien tussen wat aan Paulus is toevertrouwd en de wet. Paulus heeft in 1Tm 1:11 gezegd wat hem is toevertrouwd. Hij komt er opnieuw van onder de indruk. Daarom keert hij zich tot de Bron, de Oorsprong van zijn bediening en dankt “Christus Jezus, onze Heer” voor de dienst die Hij hem heeft toevertrouwd. Hij dankt hier niet voor de verlossing, maar voor wat de Heer op grond daarvan met hem wil doen. Doe jij dat ook?

Voor die dienst ben jij, en is Paulus, niet aangewezen op eigen kracht. Als je dat probeert, wordt de dienst zeker een fiasco. Maar de Heer geeft kracht. Dat is Paulus zich bewust en het is belangrijk dat jij je dat bewust bent. Enerzijds moet je niet in eigen kracht aan het werk gaan. Anderzijds is er iets wat wél bij jou aanwezig moet zijn om je dienst goed te verrichten en dat is “trouw”.

Omdat de Heer wist dat Paulus trouw zou zijn, heeft Hij hem die dienst gegeven. Ook in zijn leven vóór zijn bekering heeft Paulus een grote mate van trouw en inzet aan de dag gelegd. Zijn daden waren afkeurenswaardig, maar zijn trouw en inzet voorbeeldig. Door zijn bekering kunnen die kwaliteiten door de Heer worden gebruikt in de dienst voor Hem. Met wat eerst diende tot zijn eigen eer, verheerlijkt hij nu zijn Heer.

Paulus is niet door mensen “in [de] bediening” gesteld, maar door de Heer (Hd 20:24; Gl 1:15-16). Menselijke aanstelling is een ongeoorloofde inmenging in de rechten die de Heer aan Zichzelf voorbehoudt.

Je hoeft ook niet te wachten op een officiële bekrachtiging door mensen, voordat je iets voor de Heer kunt doen. Oudere en rijpere gelovigen kunnen je wel bemoedigen en van advies dienen in je dienst. Het getuigt van eigenzinnigheid als je je daarvan niets zou aantrekken, maar de Heer blijft jouw Opdrachtgever. Hij heeft jou in dienst genomen en aan Hem ben je verantwoording verschuldigd voor wat je doet en hoe je het doet.

1Tm 1:13. Als Paulus terugdenkt aan zijn verleden, wordt hij nog dankbaarder dat de Heer hem wil gebruiken in Zijn dienst. Naar menselijke maatstaven is hij de meest ongeschikte persoon voor een dienst als die van 1Tm 1:11, maar naar Gods maatstaven is er geen geschiktere persoon dan juist hij (vgl. 1Tm 1:16). Hij herinnert zich nog goed dat hij “vroeger een lasteraar, een vervolger en een smader was” (vgl. Gl 1:13).

Weet jij nog hoe je was, voordat je tot bekering kwam? Of, als je niet zo’n radicale bekering hebt beleefd, heb je ontdekt hoeveel zondigheid er in je hart schuilgaat? Als je denkt aan je verleden, of aan de slechtheid van de gedachten die bij je kunnen opkomen, verbaas je je dan niet regelmatig over Gods genade? Kom je er dan niet diep van onder de indruk dat Hij jou heeft gered en je nu wil gebruiken?

Zonder trots of ophef vermeldt Paulus dat hij vroeger ‘een lasteraar’ was, dat wil zeggen dat hij vervloekingen uitsprak. Zijn daden lagen in het verlengde daarvan. Hij was ‘een vervolger’ van de heiligen, hij jaagde hen op en jaagde op hen. In heel zijn houding was hij een brutaal, misdadig mens, ‘een smader’. Hij was als een bezetene tekeergegaan. Uit diverse uitspraken van Lukas of hemzelf daarover in Handelingen kun je opmaken dat hij niets liever wilde dan alle christenen uitroeien (Hd 7:58; Hd 8:3; Hd 9:1; 13-14; 21; Hd 22:20; Hd 26:9-11).

Dan komt, ingeleid door het woord “maar”, het grote contrast tussen wat hij had verdiend en wat hij heeft gekregen. Paulus erkent de “barmhartigheid” die hem is “bewezen”, terwijl hij toch zo tekeer was gegaan tegen de Heer Jezus. Het woord ‘barmhartigheid’ kende hij voordien niet, het stond niet in zijn woordenboek. Zonder enige barmhartigheid heeft hij de christenen vervolgd. Hij was toen een dienaar van de wet en de wet kent geen barmhartigheid (Hb 10:28). Nu hem die bewezen is, wenst hij ze anderen toe (1Tm 1:2; 2Tm 1:2; 16; 18; Tt 1:4).

God kon Paulus barmhartig zijn omdat hij niet wist wat hij deed toen hij de gemeente vervolgde (vgl. Lk 23:34a; Hd 3:17). Hij heeft het “onwetend” gedaan. Dat wil niet zeggen dat hij daarom niet schuldig was. Dat was hij wel. Hij heeft gezondigd, maar in onwetendheid. Hij is niet willens en wetens tegen Gods wil ingegaan. Hij heeft niet ‘met opgeheven hand’ of met opzet, willens en wetens, gezondigd (vgl. Lv 22:14; Nm 15:22-31). Wat hij deed, heeft hij gedaan met een goed geweten (Hd 23:1; 2Tm 1:3).

Hij meende zelfs dat hij God een dienst bewees, hij meende dat hij ’veel vijandigs’ tegen de Naam van de Heer Jezus moest doen (Hd 26:9; Jh 16:2). Zijn mening was gevormd door de godsdienst van zijn vaderen. Door hen had hij de verering van de ware God leren kennen. Hij kon daardoor alleen maar tot de conclusie komen dat het christelijke geloof en het oudtestamentische geloof in de Heer, Jahweh, tegenover elkaar stonden. Door het ombrengen van de christenen meende hij de eer van God te verdedigen. Hij toonde ijver, maar zonder verstand (Rm 10:2; Hd 22:3). Zijn mening maakte hem blind voor Gods openbaring in Christus en maakte hem tot de grootste van de zondaren.

Is het niet verbijsterend dat een man die zo onderwezen was in de Schriften, die het beste onderwijs had gevolgd – aan de voeten van Gamaliël (Hd 22:3) –, moet zeggen dat hij iets ‘onwetend’ heeft gedaan? Hier zie je dat de beste theologische opleiding geen garantie is dat je de gezonde leer begrijpt (vgl. 1Ko 2:14). Integendeel, het kan voeren tot een praktijk die radicaal tegen het Woord van God ingaat.

Hij was “in ongeloof” bezig geweest. Er was in zijn vroegere daden geen vertrouwen op God. Het waren allemaal prestaties van het zondige vlees, het eigen ‘ik’. Zoals Gods rentmeesterschap zich beweegt binnen de sfeer van het geloof – “in geloof” (1Tm 1:4b) –, zo speelde het vroegere leven van Paulus zich af in de sfeer van ongeloof. “En alles wat niet op grond van geloof is, is zonde” (Rm 14:23b).

1Tm 1:14. Diep onder de indruk van de barmhartigheid die hem is bewezen, spreekt Paulus vervolgens over een “genade” die “meer dan overvloedig is geweest” (vgl. Rm 5:20). Hij doet dat omdat die genade aan hem als de voornaamste van de zondaren is bewezen. Door hem genade te bewijzen is de genade over elke beperking heengegaan die een mens maar zou kunnen bedenken. Zijn bekering is het bewijs dat de genade van de Heer groter is dan de grootste zonde. Hij is het levende bewijs dat het geduld van God groter is dan het uithoudingsvermogen van Zijn meest verbitterde vijand.

Het is ook “onze” Heer Die hem die genade heeft bewezen. Hij zegt niet ‘mijn’ Heer, maar “onze Heer”. Hij plaatst hierdoor Timotheüs, tot wie hij zich immers in deze brief richt, in dezelfde verhouding tot de Heer die hij heeft en in dezelfde genade die zijn deel is geworden. Genade staat altijd tegenover loon (Rm 4:4). Genade is onverdiende gunst. Een juist besef van de genade die ons is bewezen, zal ons tot toegewijde dienaars maken.

Samen met de genade die de Heer hem heeft geschonken, heeft Hij hem ook “geloof en liefde” gegeven. Dat ‘geloof’ en die ‘liefde’ worden in zijn leven zichtbaar. Hij leeft in volkomen geloofsvertrouwen op de Heer en dient Hem met al de liefde van zijn hart. “In Christus Jezus” vindt zijn leven zijn voorwerp en doel. Sinds Christus Jezus aan Paulus Zijn meer dan overvloedige genade heeft betoond, is Hij de hele sfeer van zijn leven. Alles waarin zijn geloof en zijn liefde tot uiting komen, gebeurt vanuit de gemeenschap met Hem.

Lees nog eens 1 Timotheüs 1:12-14.

Verwerking: Denk eens na over wat je vroeger was en wat je geworden bent door de genade van God. Waaruit blijkt bij jou het verschil?

Lofprijzing

1Tm 1:15. “Het woord is betrouwbaar.” Deze prachtige en moedgevende uitdrukking komt alleen in de pastorale brieven voor (1Tm 1:15; 1Tm 3:1; 1Tm 4:9; 2Tm 2:11; Tt 3:8). Als elke steun wegvalt en je er alleen voor lijkt te staan, zal het Woord van God je nooit in de steek laten. Je kunt er altijd een beroep op doen. Of het nu gaat om het behoud van zondaren (hier), of om de dienst in het huis van God (1Tm 3:1), of om de Godsvrucht (1Tm 4:8-9), of om onze toekomst (2Tm 2:11), of om onze erfenis (Tt 3:7-8), altijd geeft Gods Woord je houvast.

Omdat Gods Woord zo betrouwbaar is, is het ook “alle aanneming waard”. Deze toevoeging vind je ook nog in 1 Timotheüs 4 (1Tm 4:9). En waarom is het hier alle aanneming waard? Omdat “Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaars te behouden” (vgl. Lk 19:10). Deze waarheid heeft geen enkel effect als ze niet in geloof wordt aangenomen. Er is alleen behoudenis voor wie deze onloochenbare waarheid gelooft (Rm 1:16).

“De wereld” geeft de sfeer aan waarin de Heer Jezus als Mens verkoos binnen te komen. Hij verwisselde niet alleen de hemel voor een plek op aarde, maar Hij kwam in een wereld waar zonde en dood heersen, het terrein waar zondaren wonen. Hij is gekomen uit de heerlijke sfeer van de hemel in een sfeer van duisternis, haat en dood, om uit die wereld zondaren te behouden.

Zondaren voelen zich in de wereld als vissen in het water. Terwijl de wereld in het boze ligt en rijp wordt voor het oordeel, is in Christus Jezus de mensenliefde van God onze Heiland in de wereld verschenen om mensen van dit oordeel te behouden. Voordat de Heer Jezus in de wereld kwam, heeft God alle middelen gebruikt om het de mens mogelijk te maken met Hem in verbinding te komen. De mens heeft echter hopeloos gefaald. Toen gaf God Zijn Zoon. Juist daardoor werd de hopeloze toestand van de mens ten volle openbaar, want toen bleek zijn haat tegen God. Tegelijk werd daar tegenover toen ook Gods liefde ten volle openbaar.

Hiervan is Paulus als geen ander doordrongen. Als hij aan zichzelf als zondaar denkt, kan hij alleen maar zeggen: “Van wie ik de voornaamste ben” (vgl. 1Ko 15:9; Ef 3:8). Hij wilde de actieve vijand zijn van het geloof, overal, om de Naam van Jezus uit te roeien. Daarvoor ging hij zelfs tot in de buitenlandse steden (Hd 26:11). Hij stond vooraan in de rij van hen die met haat tegen Christus vervuld waren.

Als Paulus dit zegt, is dat geen overdrijving, maar een diep ervaren bewustzijn van zijn eigen onwaardigheid. Hij zegt ook niet ‘van wie ik de voornaamste was’, maar “ben”. Dit bewustzijn wordt steeds groter naarmate hij steeds meer ziet van de genade van de Heer Jezus.

Je ziet zijn bewustzijn groter worden als hij zijn bekeringsgeschiedenis vertelt. Bij zijn bekering is er sprake van “een licht uit de hemel” (Hd 9:3). De eerste keer dat hij hiervan getuigt, vertelt hij dat “uit de hemel een fel licht” hem omstraalde (Hd 22:6). De tweede keer spreekt hij over “een licht uit de hemel, sterker dan de glans van de zon” (Hd 26:13). Kom jij ook elke dag steeds meer onder de indruk van wat God in jouw bekering met jou heeft gedaan?

1Tm 1:16. In 1Tm 1:13 noemt Paulus de oorzaak van Gods barmhartigheid tegenover hem, namelijk dat hij het in onwetendheid heeft gedaan. Hier zegt Paulus wat het doel is van de barmhartigheid die hem is bewezen, namelijk dat God hem tot een voorbeeld van het betonen van genade wilde stellen voor allen. Dat ligt opgesloten in het woord “opdat”, dat het doel aangeeft. De hem bewezen barmhartigheid is niet alleen voor hemzelf, maar heeft ook betekenis voor anderen.

Als de voornaamste van de zondaren behouden is, is er voor iedereen redding mogelijk. Je kunt het vergelijken met een sluis. Als het grootste schip door een sluis kan, kan elk ander schip er ook door. Paulus is vóór zijn bekering als het ware de belichaming van alle vijanden van Christus. Nu hij tot bekering tot God en geloof in de Heer Jezus is gekomen, is hij ook vertegenwoordiger van allen “die in Hem zouden geloven”.

God heeft aan hem “al Zijn lankmoedigheid” bewezen. ‘Lankmoedigheid’, of geduld, geeft aan hoe God reageert op het trappen en slaan van de opstandige mens die Paulus was. God heeft hem verdragen toen hij woest tekeerging tegen de discipelen van de Heer Jezus. De bekering van Paulus is het bewijs dat in de strijd om het behoud van een zondaar God de langste adem heeft. Zijn lankmoedigheid is volkomen.

De behoudenis van Paulus als de voornaamste van de zondaren is een voorbeeld voor elke andere behoudenis. Is Gods lankmoedigheid aan Paulus bewezen? Dan is Gods lankmoedigheid er voor iedereen. Paulus was de voornaamste, ijverigste en meest verbitterde vijand. En hij is behouden. Dan is hij de beste en krachtigste getuige dat de genade overvloedig is over de zonde en dat het werk van Christus volmaakt in staat is die zonde weg te doen.

Het voorbeeld van wat met Paulus is gebeurd, is niet bedoeld om aan te geven dat elke bekering zo moet verlopen. Het is bedoeld om aan te tonen wat God kan doen. Elke bekering verloopt anders omdat de levensloop van ieder mens anders is. God zal niet eerder een mens oordelen dan nadat Zijn lankmoedigheid ten volle aan die mens is bewezen en omdat die mens daarop niet reageert. In Paulus heeft Zijn lankmoedigheid het gewenste resultaat, een resultaat dat God voor iedere zondaar wenst (2Pt 3:9).

Het eeuwige leven is het deel van ieder die gelooft (Jh 3:16). Dat ziet op wat iemand innerlijk ontvangt. De Heer Jezus is het eeuwige leven. Wie gelooft, ontvangt Hem als zijn leven. Er is ook een toekomstig aspect. Paulus ziet het eeuwige leven hier als iets dat in de toekomst ligt (vgl. Tt 3:7). Als de gelovige bij de Heer Jezus in de heerlijkheid is, zal hij ten volle het eeuwige leven tot in eeuwigheid genieten: de ongestoorde gemeenschap met de Vader en de Zoon (Jh 17:3).

1Tm 1:17. In dit vers zwelt de dankbaarheid van 1Tm 1:12 aan tot een lofprijzing. Paulus is overweldigd door alles wat de Heer voor hem als zondaar heeft gedaan en wat Hij met hem heeft gedaan door hem in de bediening te stellen. Er komt een lofprijzing bij hem op voor die genade van God. In Romeinen 11 is de wijsheid van God de aanleiding voor een lofprijzing (Rm 11:33-35) en in Efeziërs 3 jubelt hij het uit vanwege de liefde van God (Ef 3:14-21).

Hij bejubelt God als “de Koning der eeuwen”. Als ‘Koning der eeuwen’ brengt God alles door de tijd heen tot Zijn doel. Daartoe bestuurt Hij de loop van de wereldgeschiedenis, maar ook de geschiedenis van ieder mens. In Zijn grote majesteit en soevereiniteit is Hij verheven boven de tijd en alle gewoel van de wereld en de mensen. Hij beschikt over de eeuwen. Hij volvoert Zijn heilsplan met de schepping en met mensen. Paulus heeft aan den lijve ondervonden dat God ‘de Koning der eeuwen’ is.

Hij eert Hem als de “onvergankelijke, onzichtbare, enige God”. ‘Onvergankelijk’ wil zeggen niet door de dood aan te tasten, en staat tegenover alles wat vergaat, vooral de vergankelijke afgoden (Rm 1:23). Hetzelfde woord wordt ook gebruikt voor de lichamen van de heiligen in de opstanding (1Ko 15:52), voor de erfenis van de heiligen (1Pt 1:4) en voor de zachtmoedige en stille geest van de Godvrezende vrouw (1Pt 3:4).

God is ook “onzichtbaar”, niet waarneembaar voor het oog van de mens (1Tm 6:16; Rm 1:20; Ko 1:15; Hb 11:27). In Christus heeft Hij Zich geopenbaard, dat wil zeggen zichtbaar gemaakt (Jh 1:18; Jh 14:9; Ko 1:15). Hij is tevens de “enige God” (Jh 5:44; Jh 17:3; Jd 1:25). Alle andere goden zijn afgoden, het werk van mensenhanden. God is absoluut uniek in Zijn Wezen en waardigheid.

Hij is alle “eer en heerlijkheid tot in alle eeuwigheid” waard. Al Zijn voortreffelijkheden die Hij heeft geopenbaard, Zijn heerlijkheid die zichtbaar is geworden, geven tot in alle eeuwigheid aanleiding Hem te bezingen. We mogen nu al daarmee beginnen en dat voortzetten zonder dat er ooit een einde aan komt.

Met een hartgrondig “amen”, dat betekent ‘voorwaar’ of ‘zo is het’, sluit Paulus zijn lofprijzing af. Daarmee stemmen wij natuurlijk van harte in.

Lees nog eens 1 Timotheüs 1:15-17.

Verwerking: Prijs God voor Wie Hij is, voor wat Hij voor jou heeft gedaan en voor wat Hij van jou heeft gemaakt. Gebruik de namen van God die je hebt leren kennen. Vertel Hem wat die namen voor jou betekenen.

Copyright information for DutKingComments