1 Timothy 2:14

Vrouwen

1Tm 2:9. Na het speciale bevel voor de mannen, als klasse, volgt er nu een speciaal bevel voor de vrouwen, ook als klasse. Het woord “evenzo” waarmee Paulus over de vrouwen begint te schrijven, slaat terug op ‘ik wil’ in 1Tm 2:8. De zin gaat als volgt: ‘Evenzo wil ik dat …’ Hij bedoelt niet dat de vrouwen ‘evenzo zouden bidden’. Nee, hij wil dat ook de vrouwen een bijdrage leveren aan het getuigenis van God in de wereld. De mannen leveren een hoorbare bijdrage. Van de vrouw zegt Paulus dat zij in haar uiterlijk een zichtbare bijdrage behoort te leveren.

Als Paulus het over het uiterlijk van de vrouw gaat hebben, volgt geen modevoorschrift. Hij wil haar vertellen dat de kracht van haar getuigenis ligt in haar verschijning en haar houding. Het gaat hier om de samenhang tussen haar kleding en haar christelijke karakter en getuigenis. Het betreft de uitstraling die zij heeft in de samenkomsten, maar ook in het openbare leven.

Daarbij zijn twee kenmerken van belang: “bescheidenheid”, of schaamte, en “ingetogenheid”. De christenvrouw zal niet de aandacht op zichzelf willen vestigen. Dat zou ze kunnen doen “met haarvlechten en goud of parels of kostbare kleding”. Je leest hier geen verbod om het haar te vlechten of sieraden of dure kleding te dragen. Wat niet mag, is deze dingen doen om de aandacht op zichzelf te vestigen. Het lange haar is haar eer (1Ko 11:15) en het is een schande als ze het afknipt (1Ko 11:6). Het is echter evengoed een antigetuigenis als ze veel geld en tijd besteedt om haar lange haar in allerlei kunstige vlechtwerken te (laten) draaien om ermee te pronken.

1Tm 2:10. Na dingen waardoor ze niet moet opvallen, komt wat wel bij haar gezien mag worden, namelijk “goede werken”. Dit zijn werken die voortkomen uit het geloof. Ze zijn een vrucht van de nieuwe mens (Ef 2:10). Ze zijn in hun karakter nuttig en anderen ervaren het nut daarvan. Voorbeelden van vrouwen die goede werken hebben gedaan, zie je in Maria (Mt 26:7-10), Fébe (Rm 16:1-2), Lydia (Hd 16:14-15) en Dorkas (Hd 9:36-39). Je leest ook van vrouwen die de Heer en Zijn discipelen dienden met hun bezittingen (Lk 8:2-3).

Paulus zegt dit tegen “vrouwen … die belijden Godvrezend te zijn”. Van hen mag hij een gedrag verwachten dat bij hun belijdenis past. Er moet harmonie zijn tussen leer en leven, anders laat het leven valse noten horen. Als jij, als christenvrouw, belijdt Godvrezend te zijn, als je zegt dat je hart gevuld is met eerbied voor God, zal dat in je kleding en in je daden tot uiting komen.

1Tm 2:11. Na iets gezegd te hebben over de algemene houding van de vrouw in de openbaarheid als een getuigenis voor God zegt Paulus vervolgens iets over haar houding ten opzichte van de man. Hij begint ermee dat zij “stil” moet zijn. Ook dit moet je zien in verband met haar optreden in het openbaar (vgl. 1Ko 14:34) en niet in verband met persoonlijke gesprekken of in de huiselijke sfeer. Van nature zal de vrouw niet naar een plaats op de voorgrond zoeken. Maar de geest van de wereld gaat ook de christenvrouw niet voorbij, waardoor ze wordt gestimuleerd wel naar voren te komen en zich te laten gelden.

Ook de houding en gezindheid “in alle onderdanigheid” hoeft in de wereld niet op bijval te rekenen. Het gaat er echter niet om hoe de wereld iets waardeert, maar hoe God het waardeert. Door haar onderdanigheid wordt duidelijk dat haar ‘stil’ zijn geen teken is van bitterheid of slavernij, maar dat het voortkomt uit een bereidwillig aanvaarden van en leven in de sfeer die de Schrift aan vrouwen geeft. Het gaat niet om onderwerping aan de man, maar aan de waarheid van de Schrift. Daarom zal ze zich ook willen “laten leren”. Ze zal aandachtig luisteren en opletten om alles op te nemen wat tot haar geestelijke groei en zegen dient.

1Tm 2:12. Dan klinkt in de woorden “ik sta … niet toe” een nieuw apostolisch bevel met betrekking tot het optreden van de vrouw bij openbare gelegenheden. Het bevel houdt in dat de vrouw niet de plaats van leraar mag innemen en dat zij niet over de man mag heersen. Het leerverbod is algemeen en geldt ook in situaties waar ze alleen met vrouwen is. Ze mag wel profeteren – als ze het hoofd bedekt (1Ko 11:5) –, want dat is de waarheid van Gods Woord toepassen op het dagelijks leven. Ook mag ze een lerares “van het goede” zijn (Tt 2:3-5).

De vrouw mag ook niet domineren of gezag uitoefenen over de man. Als de vrouw heerst over de man, worden de rollen, zoals die door God zijn vastgesteld, omgedraaid. Leren en heersen zijn haar niet gegeven.

De kracht van haar getuigenis ligt in haar “stil zijn” (vgl. 1Pt 3:1-6). De zin begon in 1Tm 2:11 met ‘stil’ en eindigt hier in 1Tm 2:12 met ‘stil’. Daardoor wordt er wel een bijzondere nadruk op gelegd. Overigens mogen mannen zich wel afvragen hoe het komt dat vrouwen ertoe komen om te willen leren en heersen. Nemen mannen wel hun verantwoordelijkheid?

1Tm 2:13-14. In deze verzen geeft Paulus twee redenen voor het gebod van 1Tm 2:12. Die twee redenen vindt hij helemaal aan het begin van de Bijbel. Toen heeft God dingen bepaald en zijn er dingen gebeurd die Hij heeft laten vastleggen in Zijn Woord, opdat daar altijd naar verwezen zou kunnen worden. Zo wijst ook de Heer Jezus terug naar het begin als Hij vragen krijgt over de man-vrouw verhouding (Mt 19:4).

De eerste reden die Paulus voor zijn gebod geeft, is de volgorde waarin Adam en Eva zijn geschapen (1Tm 2:13). Adam, de man, is door God als eerste zelfstandig levend wezen geschapen. God heeft hem ook een specifieke opdracht gegeven. Pas toen Hij met betrekking tot de schepping en de taak van Adam alles had geregeld, vormde Hij Eva. Zo maakte Hij het vrouwelijke afhankelijk van het mannelijke.

Als tweede reden voor zijn gebod noemt Paulus de zondeval (1Tm 2:14). De scheppingsorde toont aan hoe God het heeft vastgesteld. De zondeval toont aan hoe de man is en hoe de vrouw is. De vrouw kan gemakkelijk verleid worden. In de aanloop naar de zondeval speelde Adam niet de hoofdrol. De satan richtte zich niet tot hem. Hij werd wel meegetrokken in die dramatische gebeurtenis, maar niet als gevolg van verleiding. De man doet meer verstandelijk overwegend de dingen en is daardoor meer geschikt om te leren.

Dat de vrouw niet mag leren, vloeit niet voort uit het feit dat ze lichtgeloviger zou zijn dan de man. Het gaat erom dat zij haar plaats verlaat als zij leert en de gevolgen dan fataal zijn, zoals gebleken is bij de zondeval. De zondeval toont niet haar lichtgelovigheid aan, maar het verlaten van haar plaats als vrouw. Daarmee verdraaide ze de Goddelijke orde en Adam accepteerde met open ogen haar leiderschap met de catastrofale gevolgen.

God heeft bepaald dat de vrouw afhankelijk is van de man. Haar houding tegenover de man is die van een “zwakker vat” (1Pt 3:7). De duivel vond ingang bij haar door haar gevoel aan te spreken en “de vrouw werd verleid” (2Ko 11:3). Het is niet voor niets dat Johannes zijn tweede brief, die over dwaalleraren gaat, richt aan een vrouw (2Jh 1:1). Vooral zij moet uitkijken zich niet te laten verleiden.

Eva overschreed de grens die God om haar heen had getrokken. Zij “viel in overtreding” betekent namelijk letterlijk dat zij ‘een grens overschreed’. Man en vrouw worden in hun getuigenis voor God bewaard als zij ieder blijven binnen de grens die God voor hen heeft vastgesteld.

1Tm 2:15. Het gedeelte dat aan de vrouw is gericht, eindigt met een bijzondere blijk van Gods genade die alleen door de gelovige vrouw kan worden beleefd. Na de zondeval, die door haar schuld is gebeurd, wordt door God aan het ter wereld brengen van kinderen smart verbonden (Gn 3:16). In die smart is bewaring mogelijk. Voorwaarde is dat “zij blijven in geloof, liefde en heiliging, met ingetogenheid”. Dit ziet op de sfeer waarin ze is binnengegaan toen ze tot geloof kwam. Haar ‘ingetogenheid’ betekent dat zij gezond blijft denken over deze sfeer en zich niet opnieuw laat verleiden tot het innemen van een plaats die haar niet past.

Hiermee is niet alles gezegd wat er over dit laatste vers te zeggen is. Er is wel opgemerkt dat dit vers een van de moeilijkst te verklaren verzen van het Nieuwe Testament is. Dit vers roept vragen op, waarop niet zomaar een antwoord is te geven. Denk maar aan Godvrezende vrouwen die niet bij de bevalling bewaard zijn gebleven, maar gestorven zijn. En wat te denken van vrouwen die geen kinderen kunnen krijgen of die ongetrouwd blijven.

Ik denk dan ook dat Paulus hier een algemene aanwijzing geeft met het oog op de bijzondere plaats die de vrouw door God in de schepping is gegeven. Als een tegenhanger van het voorgaande wil Paulus de vrouw duidelijk maken, waarom God haar heeft geschapen. Zij vindt de zin van haar leven in de vervulling van Gods bestemming voor haar en dat is haar rol als vrouw en moeder. Daarin vindt zij haar grootste voldoening en niet in het overnemen van de rol van de man.

Het is zeker waar dat God ook voor de kinderloze vrouw (vgl. Js 54:1) en voor de ongetrouwde vrouw (1Ko 7:34) een plan heeft, maar daarover gaat het hier niet.

Lees nog eens 1 Timotheüs 2:9-15.

Verwerking: Waarin ligt de kracht van het getuigenis van de vrouw?

Copyright information for DutKingComments