1 Timothy 2:3

Een huis van gebed

Dit hoofdstuk heeft twee onderwerpen. Het eerste onderwerp is het gebed en de speciale verantwoordelijkheid die dit voor mannen heeft met betrekking tot het bidden in het openbaar. Het tweede onderwerp is het uiterlijk en gedrag van de vrouw en haar plaats in de openbaarheid. Beide onderwerpen zijn van grote betekenis en kunnen niet te hoog gewaardeerd worden.

Ze horen ook in deze brief thuis. Het grote doel van de brief is immers om onderwijs te geven over het gedrag van de gelovigen in het huis van God. Dit gedrag betreft de juiste houding zowel ten opzichte van de ongelovigen die zich buiten het huis van God bevinden als ten opzichte van de medegelovigen, dat zijn zij die zich ook in Gods huis bevinden. Dit gedrag behoort het kenmerk te weerspiegelen dat God in deze brief toont, namelijk dat van God, onze Heiland.

1Tm 2:1. Is het niet veelzeggend dat Paulus “allereerst” vermaningen geeft met het oog op het gebed? Er komen meer vermaningen of aansporingen, maar deze die nu komt, over het gebed, is de belangrijkste. Daar moet je als gelovige het eerst mee aan de slag gaan. Het is hard nodig deze vermaning te horen en ter harte te nemen. Gebed is een van de eerste kenmerken van geestelijk leven. Zo is het in elk geval bij de pasbekeerde Saulus (Hd 9:11). De eerste gelovigen van de gemeente volhardden in het gebed, ze kwamen daartoe samen (Hd 1:14; Hd 2:42; Hd 4:24; Hd 12:12).

In de activiteit van het gebed komt het gedrag dat de bewoners van Gods huis behoort te kenmerken het meest tot uiting. Gods huis is in de eerste plaats een huis van gebed (Js 56:7; Mk 11:17).

De vier verschillende gebedsvormen die Paulus hier noemt, zijn van toepassing zowel op het persoonlijke als op het gemeenschappelijke gebed.

1. “Smekingen” benadrukken de nood, ze zijn een aanhoudend, vurig bidden voor een concrete nood. Er ligt extra aandrang in.

2. In de “gebeden” nader je tot God om je verlangens in de ruimste zin van het woord uit te spreken. De meest gewone, alledaagse behoeften mag je Hem zonder plichtplegingen vertellen.

3. “Voorbiddingen” doe je als je in een vertrouwelijke, vrije toegang tot Hem nadert om voor anderen iets concreets te vragen.

4. “Dankzeggingen” zijn de ondersteuning van de voorgaande activiteiten. Je nadert tot God en dankt Hem bij voorbaat voor wat Hij al dan niet gaat geven of doen, want Hij geeft of doet alleen wat goed is (Fp 4:6).

Dat Paulus vermaant om “voor alle mensen” te bidden, onderstreept de bedoeling van God dat wij Hem als God-Heiland vertegenwoordigen. Zo wil Hij bij de mensen bekend worden (Mt 5:45; Hd 14:16-17; 1Tm 4:10). Als je daarvan doordrongen bent, zal de eerste uitwerking ervan bij jou zijn dat je gaat bidden. Je bidt dan niet alleen voor de gelovigen, maar ook voor alle ongelovigen. De kring van je gebed mag niet beperkter zijn dan de kring waar Gods belangstelling naar uitgaat.

1Tm 2:2. Onder ‘alle mensen’ vallen natuurlijk ook “koningen en alle hooggeplaatsten”. Toch doet Paulus een aparte aanmoediging om juist voor deze personen te bidden. We zijn namelijk geneigd hen te vergeten, of bewust uit onze gebeden weg te laten vanwege het vaak goddeloze karakter dat ze openbaren. Het laatste was zeker in de dagen van Paulus het geval. Toen regeerde de wrede, losbandige keizer Nero. Paulus spoort aan ook voor hem te bidden (vgl. Ea 6:10). Ook de Heer Jezus zegt tegen Zijn discipelen dat ze moeten bidden voor hen die hen vervolgen (Mt 5:44).

Het gaat niet om de overheden op zich. Die moeten we onderdanig zijn en gehoorzamen (Rm 13:1-7; Tt 3:1; 1Pt 2:13-14). Het gaat om de personen die de overheid vormen. Allen die in hoogheid zijn, zijn allen die een hoge plaats hebben, die een hoog ambt bekleden. Het betreft niet alleen de regeerders van de eigen stad of het eigen land, maar ook daarbuiten. Er is sprake van ‘koningen en alle hooggeplaatsten’.

Het openbaar gebed zal een Godvijandige overheid laten merken dat de gelovigen geen opstandelingen zijn. God kan door het gebed de heersers in het hart geven dat zij de gelovigen toelaten hun leven te leiden zonder hen te betrekken bij de politiek van de wereld (Jr 29:7). Toch is de uitwerking niet zozeer dat de overheid dan gunstig gestemd zal raken, maar vooral dat de gelovige zelf innerlijk bewaard blijft voor gevoelens van haat en verbittering. Door het gebed stijgt de christen uit boven de heersende situatie. Het maakt het hart “rustig en stil” te midden van vervolgingen.

Deze innerlijke rust en stilte worden zichtbaar in “Godsvrucht en eerbaarheid”. Het is “alle” Godsvrucht en eerbaarheid, wat inhoudt dat ze worden gezien op alle terreinen van het leven. ‘Godsvrucht’ wil zeggen leven in vrees voor God. Dat betekent niet angst, maar eerbied, rekening houden met Zijn wil. Bij ‘eerbaarheid’ kun je denken aan waardigheid en eerlijkheid. Je ziet dat je gedrag in hoge mate wordt bepaald door je gebedsleven.

1Tm 2:3. Die houding van gebed en als gevolg daarvan je manier van leven zijn “goed en aangenaam voor God”. God beziet jouw gebed als iets moois en waard om te aanvaarden. Hij wil het gebruiken om mensen te redden. Jouw gebed mag een bijdrage zijn aan de verkondiging van het evangelie.

1Tm 2:4. God wil namelijk “dat alle mensen behouden worden”. Dit is het eerste deel van Gods verlangen (Tt 2:11; 2Pt 3:9). Er is geen mens aan wie God de behoudenis misgunt. God wil zondaren redden (1Tm 1:15) en dat zijn alle mensen. Er is voor God geen onderscheid: allen hebben gezondigd en allen kunnen gered worden (Rm 3:22b-25; Rm 10:11-13).

Als een mens verloren gaat, kan dat niet op rekening van de wil van God worden geschreven. Die mens heeft dat te danken aan zijn eigen stijfkoppigheid, hij wil zelf niet. Het betreft hier niet de wil van Gods raadsbesluit (Ef 1:5), want die wordt altijd uitgevoerd. Het gaat om de wensende wil van God, om Zijn verlangen (Mt 23:37), waartegen de mens in zijn verantwoordelijkheid zich kan verzetten.

Het tweede deel van Gods verlangen is dat alle mensen “tot kennis van [de] waarheid komen”. De behoudenis is geen doel op zichzelf. Zo werd Gods oude volk Israël verlost met een doel. Dat doel was dat God te midden van hen zou wonen. Zo is ook het nieuwtestamentische volk van God bevrijd uit de macht van de wereld om een woonplaats van God in de Geest te zijn (Ef 2:22). Dat wordt beleefd wanneer gelovigen als gemeente samenkomen met de Heer Jezus in hun midden (Mt 18:20).

De “waarheid” is de waarheid over de persoon van de Heer Jezus. Hij is de waarheid (Jh 14:6). We vinden alles over Hem in de Bijbel, het Woord dat de waarheid is (Jh 17:17). De kennis van de waarheid wordt verkregen in de gemeente van de levende God. De gemeente is namelijk de pilaar en grondslag van de waarheid (1Tm 3:15). In de praktijk betekent dit dat een pasbekeerde zich bij een plaatselijke gemeente moet voegen. De plaatselijke gemeente is daar te herkennen waar de kenmerken aanwezig zijn die de hele gemeente heeft.

Enkele kenmerken zijn:

1. Het lichaam van Christus wordt daar gezien (1Ko 12:27).

2. De orde in de gemeente als het huis van God wordt er gehandhaafd door het gezag van de Heer Jezus te erkennen dat Hij uitoefent door zijn Woord en Geest (Mt 18:20).

3. Men ijvert ernaar de eenheid van de Geest te bewaren in de band van de vrede (Ef 4:2-3).

4. De zonde in de plaatselijke gemeente en in het eigen leven wordt geoordeeld (1Ko 5:13; 1Ko 11:31).

Lees nog eens 1 Timotheüs 2:1-4.

Verwerking: Welke plaats neemt het gebed in jouw leven in?

Copyright information for DutKingComments