1 Timothy 2:8

De Middelaar – bidden van mannen

1Tm 2:5. Door het woord “want” is 1Tm 2:5 verbonden met het voorgaande. Nu volgt hoe mensen behouden kunnen worden en wat de waarheid is die zij moeten leren kennen. Dat alle mensen zondaren zijn, is duidelijk. Dat er één God is, is ook duidelijk. Deze waarheid is niet nieuw. Het is de geloofsbelijdenis van de Israëlieten in het Oude Testament (Dt 6:4; Js 43:10-11; Zc 14:9). Zij waren geroepen van die waarheid te getuigen in de wereld met zijn veelgodendom om hen heen. Die waarheid kom je onveranderd in het Nieuwe Testament tegen (Rm 3:29, 1Ko 8:4-6; Gl 3:20; Jk 2:19).

Het Nieuwe Testament laat echter ook iets zien wat in het Oude Testament niet bekend is. Dat nieuwe is dat de ene God Zich in drie Personen doet kennen: Vader, Zoon en Heilige Geest (Mt 28:19). Dat is gebeurd toen de Heer Jezus op aarde kwam (Jh 1:14; Ko 1:19). In dit nieuwe zie je tevens het middel dat God heeft gegeven om zondaren te behouden. De Heer Jezus is namelijk de Middelaar tussen God en mensen. Een middelaar was nodig omdat God in Zijn heiligheid de mens in zijn zondigheid niet in Zijn tegenwoordigheid kan dulden (vgl. Jb 9:33).

Er worden drie belangrijke feiten over de middelaar genoemd:

1. Er is slechts “één Middelaar”. Er is slechts één weg tot redding, “de weg” (Jh 14:6), slechts één Persoon om door behouden te worden (Hd 4:12). Elk alternatief om behouden te worden moet je als leugen en bedrog van de hand wijzen. Het is de dwaasheid van het ongeloof om Maria of bepaalde heiligen de plaats van middelaar(es) te geven.

2. De Middelaar is een Mens, “de Mens Christus Jezus”. Om Gods heiligheid te kennen en daaraan voldoening te schenken moet de Middelaar God zijn. Christus is God (Rm 9:5). Om in de plaats van mensen het noodzakelijke verzoeningswerk te volbrengen moest Hij aan de mensen gelijk worden (Hb 2:14). Alleen als Mens kon Hij Middelaar zijn, niet als de eeuwige Zoon.

3. 1Tm 2:6. De Middelaar heeft “Zichzelf gegeven” (Gl 1:4; Gl 2:20; Ef 5:2; Ef 5:25; Tt 2:14). Meer was niet mogelijk, minder zou niet voldoen. Door Zichzelf te geven heeft Hij de noodzakelijke losprijs betaald. Niemand anders (Ps 49:8) dan Hij kon de losprijs betalen, omdat Hij Zelf zonder zonde was.

Hij heeft de losprijs betaald “voor allen”. Het woord ‘voor’ betekent hier niet ‘in plaats van’, maar ‘ten behoeve van’ of ‘zich uitstrekkend tot’ (2Ko 5:15). De losprijs is zo groot, dat allen behouden kunnen worden. Maar alleen zij die Hem in het geloof aannemen, worden behouden (Mt 20:28).

Van dit geweldige gebeuren is “op zijn eigen tijd”, dat wil zeggen precies op de juiste tijd, niet te vroeg en niet te laat, getuigenis gegeven. Toen Christus naar de hemel ging en de Heilige Geest op aarde kwam, was de tijd voor dit getuigenis aangebroken. Eerder kon dit getuigenis niet worden gegeven, want toen was Christus nog niet gestorven en de losprijs nog niet betaald. Hij stierf op de juiste tijd (Rm 5:6). De prediking is ook op de juiste tijd de wereld ingegaan om het enige middel aan te kondigen dat volmaakt geschikt is gebleken om te beantwoorden aan de behoeften van de mens.

1Tm 2:7. Voor het geven van dit getuigenis had God een bijzonder werktuig voorbereid en aangesteld. Dat is Paulus (Hd 26:16-18). Hij is een “prediker” of heraut, dat is iemand die officiële mededelingen namens een heerser doet. Zo is de boodschap van de behoudenis gepredikt. Paulus is ook “apostel”. Hij is een speciale gezant die met volmacht van zijn Heer komt. Bij ‘prediker’ staan de mensen tot wie hij is gezonden op de voorgrond. Bij ‘apostel’ staat zijn Zender op de voorgrond. Omdat zijn apostelschap nog wel eens in twijfel werd getrokken, beklemtoont hij dit met “ik zeg de waarheid, ik lieg niet”.

Ten slotte is hij ook nog ”leraar van [de] volken”. Hij geeft onderwijs over wat de Heer hem heeft toevertrouwd. Zijn dienst is niet beperkt tot Israël, maar overschrijdt de nationale grenzen. Geen natie kan zijn dienst als exclusief voor die natie opeisen. God heeft van deze vurige Joodse nationalist niet alleen een prediker en apostel gemaakt, maar in hem ook een buitengewone openbaring van Zijn genade naar de volken toe gegeven.

Zijn dienst vindt plaats “in [dat is: in de sfeer van] geloof en waarheid” en niet in de sfeer van sociale verbetering of theologische discussie. Hij vervult zijn opdracht in geloof en waarheid. In geloofsvertrouwen predikt hij, oefent hij zijn apostelschap uit en leert hij. Al zijn uitspraken zijn in overeenstemming met de waarheid. Daarom is het zo belangrijk zijn dienst zonder enig verzet te aanvaarden.

Bij Timotheüs is natuurlijk geen sprake van verzet. Omdat hij toch wat timide is, stelt Paulus, om hem te bemoedigen, hem nog eens krachtig zijn bediening voor. Timotheüs moet niet onder de indruk komen van tegenstanders die de dienst van Paulus onderuit proberen te halen. Deze bekrachtiging heb jij eveneens nodig, want ook vandaag zijn er mensen die je willen vertellen dat Paulus het ook niet allemaal even duidelijk ziet.

1Tm 2:8. Tegen de achtergrond van het gezag dat Paulus is gegeven, hoor je in 1Tm 2:8 “ik wil”. Dat moet je niet opvatten als een vriendelijk verzoek, maar als een apostolisch bevel. Het bevel luidt: bidden! Dit bevel wordt tot “de mannen” gericht omdat het gaat om het bidden in het openbaar. Dat blijkt uit de plaatsaanduiding “in elke plaats”. Hiermee wordt elke plaats bedoeld, waar men ook maar als gelovigen samenkomt, ongeacht het gebouw of het doel (vgl. 1Ko 1:2; 2Ko 2:14; 1Th 1:8).

De Schrift spreekt meer dan eens over biddende vrouwen (1Sm 2:1; Lk 1:46; Lk 2:37). Het is de vrouw echter niet toegestaan om in een openbare samenkomst waar ook mannen aanwezig zijn, namens het geheel voor te gaan in gebed. In dit verband moet je ook maar eens kijken naar 1 Korinthiërs 11 (1Ko 11:5-10) en 1 Korinthiërs 14 (1Ko 14:34-35).

In de christenheid kom je een onbijbelse inperking en een onbijbelse verruiming van dit bevel tegen. De inperking is dat slechts één man het openbaar gebed doet. De verruiming is dat zowel mannen als vrouwen het openbaar gebed doen. Een gevaar bij hen die beide onbijbelse praktijken afwijzen, is dat deze belangrijke dienst aan slechts enkelen wordt overgelaten en niet alle mannen bidden. De mannen worden als klasse aangesproken, in onderscheid van de vrouwen als klasse. Het betreft het geheel van de mannen, alle mannen, en niet een speciale klasse onder hen. Bidden vereist geen gave of een speciaal gevoel.

Bidden vereist wel iets anders en dat zijn “heilige handen”. Zij die openbaar bidden, behoren in hun daden, hun “handen”, heilig te zijn. Hun gedrag moet in overeenstemming zijn met Hem tot Wie zij bidden. De “opheffing” van de handen geeft de gebedshouding aan. Er is in de Schrift ook sprake van andere gebedshoudingen, zoals knielen (Dn 6:11; Hd 20:36; Ef 3:14), staan (Gn 18:22-23), op het aangezicht liggend (Jz 5:14) en zittend (2Sm 7:18). De apostel geeft hier dan ook geen voorschrift voor een specifieke gebedshouding.

Niet alleen de daden, maar ook het innerlijk en de woorden moeten passen bij het zoeken van Gods aangezicht. “Toorn en twist” blokkeren de weg naar God. Het woord ’toorn’ met betrekking tot mensen beschrijft een innerlijke hartstocht die uitbreekt in een ongecontroleerd, onbeheerst temperament. Geen element daarvan mag de heilige sfeer van het gebed binnendringen. ‘Twist’ is discussie, met een ander in woordenstrijd zijn. Het gebed mag niet ontaarden in een woordenvloed naar de hemel om de ander ervan langs te geven. Wie de heiligen in zo’n heilige activiteit leiden, moeten rein zijn in motief en gedrag.

Als je een vrouw bent, zul je net zo goed ‘heilige handen’ moeten hebben om gehoord te worden en zal je gebed ‘zonder toorn en twist’ moeten plaatsvinden om geen blokkade te ondervinden. Het ‘gebedsgebod’ is gericht tot de man. Als je man bent, weet je wat er met betrekking tot het gebed van je wordt verwacht.

Lees nog eens 1 Timotheüs 2:5-8.

Verwerking: Wat zijn de kenmerken van de Heer Jezus als de Middelaar? Iemand die voorgaat in gebed is in zekere zin ook een middelaar. Wat zijn van zo iemand de kenmerken?

Copyright information for DutKingComments