1 Timothy 4:3

Afval in latere tijden

1Tm 4:1. De laatste verzen van het vorige hoofdstuk vormen de inleiding op dit hoofdstuk. Daar heb je gezien dat alles in Gods huis gaat om de Heer Jezus. Als wordt prijsgegeven wat daar wordt meegedeeld, is er sprake van afval. Afval is dat men aan de persoon van Christus niet meer genoeg heeft. Men wil er iets bij hebben om nog ‘christelijker’ te zijn. Dat is een aantasting van Zijn Persoon en daarover gaat het in de eerste verzen van dit hoofdstuk. Samengevat kun je zeggen dat 1Tm 4:1 van dit hoofdstuk in vervulling gaat als de waarheid van de laatste verzen van het vorige hoofdstuk (1Tm 3:15-16) niet wordt vastgehouden.

In de dagen van Paulus zien we de kenmerken van verval al naar voren komen. Daardoor kan de apostel vermaningen geven die in zijn tijd praktisch nut hebben. Die vermaningen zijn alleen maar klemmender geworden naarmate de tijd is voortgeschreden. Het kan zijn dat Paulus een speciale boodschap van de Geest heeft gekregen aangaande de “latere tijden”. Omdat “de Geest” het zegt, is het zeker dat het zo zal gaan. Het woord “uitdrukkelijk” legt extra nadruk op wat ‘de Geest nu zegt’ over die ‘latere tijden’ en dat het bijzonder raadzaam is Zijn woorden ter harte te nemen.

De uitdrukking “de Geest zegt” is een van de bewijzen dat de Geest een Persoon is en niet slechts een kracht of invloed. De Geest laat deze indringende waarschuwing horen, opdat de heiligen zich niet laten verrassen. Hij spreekt over tijden die toen nog moesten komen, maar nu voluit zijn gekomen. Dat maakt wat Hij zegt voor ons bijzonder actueel.

Deze ‘latere tijden’ worden gekenmerkt door een bepaald karakter waaraan je die tijden kunt herkennen. Wat die tijden speciaal karakteriseert, is “dat sommigen van het geloof zullen afvallen”. Hier is nog sprake van ‘sommigen’. Het kwaad is hier nog niet algemeen verbreid, wat in “[de] laatste dagen” (2Tm 3:1; 2Pt 3:3; Jd 1:18), waarin wij nu leven, wel het geval is.

‘Van het geloof afvallen’ kan alleen gebeuren met hen die geen echte gelovigen zijn. De zekerheid van de behoudenis is het deel van allen die zich tot God hebben bekeerd, oprecht hun zonden hebben beleden en Christus als Heer en Heiland hebben aangenomen (Jh 10:27-30; Rm 8:38-39; Hb 10:14; Jh 5:24). ‘Afvallen’ is zich distantiëren van een oorspronkelijke positie. Mensen die afvallen van het geloof, keren bewust de rug toe aan wat ze eerst geloofden. Dit geloof was slechts gebaseerd op verstandelijke overwegingen (vgl. Jh 2:23-25).

Terwijl de Geest in alle waarheid leidt (Jh 16:13), wijken deze mensen van de waarheid af en leveren zich uit aan de invloed van “verleidende geesten” en hun leringen, ”leringen van demonen”. Daarmee houden ze zich bezig, zoeken daar hun zekerheid in en klemmen zich aan hun ‘waarheden’ vast. Ze zijn er blind voor dat ze zich toevertrouwen aan demonen, dat zijn boze geesten, werktuigen van de satan.

1Tm 4:2. Demonen kunnen zich o zo vroom voordoen, maar het is schijn die bedriegt. Ze spelen hun vroomheid, terwijl wat ze zeggen van de vader van de leugen komt. “Huichelarij” is een woord dat met toneelspelen te maken heeft. Iemand speelt een rol, speelt een andere persoon dan hijzelf is. Het is als het dragen van een masker, waardoor de echte identiteit verborgen blijft. Zo dragen deze verleiders het masker van vroomheid, zoals dat in onthouding van het huwelijk en voedsel (1Tm 4:3) te zien is.

Zulke mensen hebben “hun eigen geweten … dichtgeschroeid”. Het is alsof er met een gloeiend brandijzer op hun wezen het niet te verwijderen kenmerk is aangebracht dat ze volledig afgesloten zijn voor het evangelie. Gewetenloos geven ze aan dingen die door God zijn gegeven, een andere betekenis dan God heeft gedaan. Ze presenteren hun leringen alsof die tot een hogere staat van heiligheid voeren, waardoor God meer eer wordt gebracht.

1Tm 4:3. Paulus noemt twee van deze leringen en wel leringen over het huwelijk en over voedsel. Beide zijn door God bij de schepping van de mens tot zijn zegen gegeven. Daartegenover stellen demonen huwelijk en voedsel voor als dingen die ‘slechts’ bij de oude schepping behoren, als iets van een lagere orde. Ze kunnen erop wijzen dat een christen niet meer bij de oude schepping behoort, maar een nieuwe schepping is. En daar liggen, aldus hun leringen, die dingen toch heel anders.

Maar er is niets wat iets afdoet van de scheppingsorde van God. Huwelijk en eten behoorden al tot de schepping voordat de zonde er was. Deze gaven kleineren, betekent de Schepper kleineren. God vraagt juist van ons dat wij als nieuwe mensen de dingen die Hij heeft gegeven, in het christendom tot hun recht laten komen. Tevens is het een aanval op Christus. Het celibaat – dat is de verplichting in de rooms-katholieke kerk om als priester afstand van het huwelijk te doen – is een lering van demonen. Het is een aanval op de waarheid van Christus en de gemeente.

Bij de tweede dwaling, ‘zich van voedsel te onthouden’, kunnen de verleiders een beroep doen op de voedselwetten van het Oude Testament, bijvoorbeeld in Leviticus 11 (Lv 11:46-47). De dwaling is het (zelf verzonnen) gebod om zich van bepaald voedsel te onthouden. Zo is iemand die uit overtuiging vegetariër is en alleen plantaardig voedsel eet omdat hij geen vlees wil eten, verstrikt in een lering van demonen. Ook deze dwaling is een aanval op Christus, dit keer op Zijn werk. Wie principieel weigert vlees te eten, weigert zich te voeden met de dood van een ander. De dood van het dier waarmee de mens zich mag voeden, is een beeld van de dood van Christus waardoor een mens leven kan krijgen.

Paulus keert terug naar het begin. Alles wat “God geschapen heeft”, heeft Hij geschapen met een doel. Dat doel is dat de mens ervan geniet en Hem ervoor eert. Valse leringen onthouden aan mensen dit voorrecht en verhinderen daardoor de dankzegging die voor de gelovige normaal behoort te zijn. Door Hem ervoor te danken erken je dat je het van Hem hebt gekregen.

Ook ongelovigen krijgen voedsel (Hd 14:17), maar zij danken God er niet voor. Alleen kinderen van God zijn in staat om voedsel te nuttigen als een geschenk van God. Zij zijn degenen “die geloven en de waarheid kennen”, waardoor ze bewaard zullen blijven voor deze leugens van onthouding. [De Schrift geeft aan dat er redenen kunnen zijn om zich tijdelijk te onthouden in het huwelijk (1Ko 7:5) en van voedsel, door te vasten (Hd 13:2-3). Maar dat is een ander onderwerp.]

1Tm 4:4. Wat van de goede Schepper-God komt, kan niet anders dan goed zijn. De begrenzingen die de wet heeft bepaald, zijn verdwenen door het licht van het evangelie (Hd 10:9-16). Enkele uitzonderingen blijven ook in het christendom, zoals het verbod om bloed en het verstikte te eten (Hd 15:28-29).

Tegenover de valse leraren die met hun leringen de goede dingen van God wegwerpen, stelt Paulus dat “niets verwerpelijk is als het met dankzegging wordt genomen”. De enige voorwaarde om het door God geschapen goede te genieten is dat het gebeurt “met dankzegging” aan God Die dit goede heeft gegeven.

1Tm 4:5. Dat het voedsel “wordt geheiligd door Gods Woord en door gebed” slaat niet op de overigens goede gewoonte om voor of na het eten te danken en voor of na de maaltijd een stukje uit Gods Woord te lezen. De Heer Jezus dankte ook steeds voor de maaltijd (Mt 15:36; Jh 6:11; Lk 22:19). Paulus gaat ervan uit als een algemene regel (Rm 14:6) en handelt daar zelf ook naar (Hd 27:35).

Waar het om gaat, is dat jij voedsel ‘heiligt’, dat wil zeggen dat jij van alle voedsel dat verkrijgbaar is, een deel afzondert om dat in gemeenschap met God te nuttigen en te genieten. Dat doe jij omdat het Woord van God jou heeft duidelijk gemaakt wat de ware verhouding van de geschapen dingen tot de Schepper is. Je geniet ook in gewone dingen als eten en drinken gemeenschap met God. Deze gemeenschap met God beleef je bovendien nog eens speciaal in het gebed.

Lees nog eens 1 Timotheüs 4:1-5.

Verwerking: Waarom spreekt Paulus over leringen van demonen als het gaat om zulke alledaagse dingen als huwelijk en voedsel?

Copyright information for DutKingComments