1 Timothy 6:1

Werknemers en gezonde woorden

1Tm 6:1. Paulus begint dit hoofdstuk met aanwijzingen voor gelovige slaven. Zij maken deel uit van de gemeente in Efeze. Het feit dat een slaaf gelovig is, verandert niets aan zijn positie van slaaf. Slavernij is niet iets wat door God is gegeven. Het is een gevolg van de zonde. Toch betekent het niet dat een slaaf bij zijn bekering automatisch zijn vrijheid terugkrijgt. Het christendom verandert namelijk geen (wan)toestanden, maar harten. Zo kwam de Heer Jezus niet om die misstand en andere misstanden aan te pakken, maar om zondaren te redden.

Een gelovige slaaf kan door verschillende omstandigheden in die positie terechtgekomen zijn, bijvoorbeeld door geboorte, door krijgsgevangenschap of door schulden te hebben gemaakt die hij niet kon terugbetalen. Juist een slaaf kan laten zien wat christen zijn betekent (Tt 2:9-10; 1Pt 2:18). Met dit doel stuurde Paulus de weggelopen slaaf Onésimus zelfs naar zijn meester Filémon terug. Wel hoopte Paulus dat Filémon zijn slaaf Onésimus zou vrijlaten, opdat deze de apostel in zijn dienst voor de Heer zou kunnen helpen (Fm 1:1-25).

Slaven hadden in die tijd geen voorrechten, ze hadden nergens recht op. Naar Grieks-Romeinse opvattingen waren slaven geen personen, maar werktuigen. Ze waren het onbeperkte eigendom van hun meester en hadden geen enkel recht. Een privéleven bestond voor hen niet. Als zodanig is een vergelijking met de verhoudingen die wij in het Westen kennen, niet te maken. Wel kunnen we deze aanwijzingen toepassen op de verhouding werkgever-werknemer. De gelovige werknemer verwacht zijn heil niet van een vakbond en van pressiemiddelen als staking, bedrijfsbezetting of langzaamaanacties. Daaraan niet meedoen kan hem de smaad van zijn collega’s opleveren, maar het levert in elk geval de goedkeuring van de Heer op.

Van de gelovige werknemer wordt verwacht dat hij zijn werkgever “alle eer waard acht”. In 1Tm 6:1 gaat het om een ongelovige werkgever. De gelovige werknemer behoort met respect over hem te spreken en hem met respect te behandelen. Hij zal trouw zijn in zijn werk en niet de kantjes er vanaf lopen. Ook zal hij niet (meer) meedoen met opstand. Opstandigheid past de christenslaaf niet. Als de gelovige slaaf opstandig zou zijn, zijn meester ongehoorzaam, dan zouden anderen reden hebben om te zeggen: ‘Wat is dat voor een God Die wanorde toestaat, wat is dat voor een leer die opstand en geweld duldt?’

Ook vandaag gaat van een gelovige op zijn arbeidsplek een positief of een negatief getuigenis voor zijn Heer uit. Als hij in zijn werk nauwgezet de bevelen van zijn baas opvolgt, zullen “de Naam van God en de leer niet gelasterd worden”. Het gaat er immers om dat God als Heiland wordt bekendgemaakt in overeenstemming met de christelijke leer. De leer en de praktijk horen onlosmakelijk bij elkaar.

1Tm 6:2. In dit vers gaat het over “zij die gelovige meesters hebben”. Er is sprake van een dubbele verhouding: die van broeder en van baas. Dan dreigt het gevaar van een vermenging van geestelijke en maatschappelijke verhoudingen. Je kunt dan te vriendschappelijk met je baas omgaan of je meent je meer te kunnen veroorloven omdat hij een broeder van je is. De verhoudingen worden dan niet gerespecteerd en in wezen veracht je hem als je baas. Dat is geen getuigenis tegenover de ongelovige collega’s.

Het zou eerder zo moeten zijn, dat het feit dat je baas een gelovige is, je brengt tot een “des te meer dienen” van hem. Je mag je bewust zijn een “goede dienst” te doen aan je gelovige baas. De kwaliteit van de dienst is beter omdat die niet uit angst, maar uit liefde gebeurt.

Overigens vergt zo’n situatie van beide kanten veel wijsheid en voorzichtigheid. Er kan gemakkelijk iets gebeuren dat de broederliefde aantast en waardoor de werksfeer onder spanning komt te staan. Daar komt nog bij dat in de gemeente de rollen omgekeerd kunnen zijn. Niet in de zin dat de een boven de ander zou staan, maar wel dat de slaaf in de gemeente een meer vooraanstaande plaats heeft dan de meester. Dan is het wel van belang dat ze allebei een geestelijke gezindheid tonen.

Het is nodig dat Timotheüs ook deze dingen onderwijst en erop aandringt dat dit onderwijs in de praktijk wordt toegepast.

1Tm 6:3. “Een andere leer” ondergraaft de verhouding tussen slaaf en meester. Dat gebeurt als iemand zijn eigen menselijke, vleselijke gedachten en inzichten geeft over de maatschappelijke verhoudingen en voorbijgaat aan wat de Heer hiervan zegt. Je zou het stakingsrecht zo’n andere leer kunnen noemen. Dan voegt men zich niet naar “de gezonde woorden van onze Heer Jezus Christus”.

Alle woorden die de Heer heeft gesproken toen Hij op aarde was, zijn gezonde woorden. We vinden ze in de evangeliën. De Heer heeft ze van de Vader gehoord en ze aan Zijn discipelen doorgegeven (Jh 17:8). Hierop sluit het onderwijs van de apostel Paulus dat je in zijn brieven vindt, naadloos aan. De woorden van de Heer en het onderwijs van de apostel zetten aan tot een leven waarin God geëerd wordt, wat ook de maatschappelijke positie van een gelovige is.

1Tm 6:4. Wie daar geen boodschap aan heeft, “is opgeblazen”. Opgeblazenheid ontstaat als iemand vol is van zijn eigen kennis (1Ko 8:1). Het is de arrogantie van de onwetendheid die zich inbeeldt alles te weten. Paulus spreekt Gods oordeel over zo iemand uit: hij “weet niets”. En bleef het daar maar bij. Deze mensen lijden namelijk “aan twistziekte en woordenstrijd”. Het bewijs dat hun geest ziek is, blijkt daaruit dat ze altijd gelijk willen hebben. Die geest doet hen eindeloos debatteren en voert hen tot talloze zinloze speculaties. De politiek, ook de zogenaamd christelijke, is er vol van.

Het zieke denken van valse leraren openbaart zich in kleinzielige haarkloverijen en pseudo-intellectuele theorieën, waarbij alles draait om belachelijke onderscheidingen tussen woorden. Zulke mensen zijn ziek en vormen een haard van besmetting. Ieder die met hen meegaat, loopt ook ziekten op. Want wat komt uit hun denken voort? “Afgunst … en twist, lasteringen, kwade vermoedens.” Het contrast tussen wat ziek maakt en wat gezond is en gezond maakt aan woorden en leer wordt hier wel scherp getekend.

In hun twistziekte en woordenstrijd zijn ze afgunstig op de ander die het in het debat beter doet, overtuigender overkomt, meer medestanders wint. Men benijdt wat een ander heeft en wil dat zelf hebben. In plaats van dat men meningsverschillen bijlegt, ontstaat er verwijdering en twist. Om toch het eigen gelijk te halen bedient men zich van lasterpraat over de ander. Er worden leugenachtige dingen doorverteld en zelfs boze motieven bij de tegenstander verondersteld.

1Tm 6:5. En dit houdt maar aan. Zonder pauze zijn deze mensen aan het ruziemaken. Het verderf zit in hun denken. Ze zijn niet meer in staat om normaal op de waarheid te reageren. Ze hebben alle realiteitszin verloren. Van hen staat dat ze “van de waarheid beroofd zijn”. Vroeger hadden ze kennis van alles wat God in Christus heeft geopenbaard, maar dat zijn ze kwijtgeraakt door zich niet langer te voegen naar de gezonde woorden en de gezonde leer. Je ziet in welke neerwaartse spiraal je kunt terechtkomen, als je aan menselijke ideeën de voorkeur geeft boven het Woord van God.

Bij al hun onverstand menen ze ook nog dat “de Godsvrucht een winst[bron]” is. Daar hebben ze ook alle reden toe. Zij laten zich voor hun dwaze ideeën betalen en de mensen betalen graag. Worden ook vandaag niet theologen door kerken financieel gesteund om hun dwaze redeneringen in woord en geschrift te kunnen verspreiden? Voor hun monsterachtige gedachtespinsels wordt grif betaald. De mensen smullen ervan. Of het waar is, interesseert ze niet. Het boek ‘De Da Vinci Code’ is er een van de recentere voorbeelden van.

Wat is het een voorrecht dat je voor de toetsing de onveranderlijke norm van Gods Woord hebt. Daar wijs ik je aan het slot van dit stukje toch nog graag even op.

Lees nog eens 1 Timotheüs 6:1-5.

Verwerking: Hoe beleef jij je plaats in de maatschappij?

Copyright information for DutKingComments