1 Timothy 6:11-12

De mens Gods – jagen, strijden, grijpen, betuigen

1Tm 6:11. Paulus komt in het eerste deel van dit vers met een alternatief, met een totaal ander perspectief van leven. Dit leidt hij in met “maar jij, mens Gods”. Een mens Gods is iemand die in zijn leven en wandel de kenmerken van God vertoont in een wereld die van Hem is vervreemd. Dit kan een man of een vrouw zijn. In het Nieuwe Testament komt deze uitdrukking verder alleen nog voor in 2 Timotheüs 3 (2Tm 3:17). In het Oude Testament wordt zo iemand een ‘man Gods’ genoemd: Mozes (Dt 33:1); David (2Kr 8:14); Elia (1Kn 17:18); Elisa (2Kn 4:7). Zie verder 1Kn 12:22; 1Kn 13:1; 1Kn 20:28; 2Kr 25:7; Jr 35:4.

Een ‘mens Gods’ is een mens aan wie God Zijn Naam wil verbinden omdat deze mens voor Zijn rechten opkomt in Zijn volk dat geen rekening (meer) houdt met Zijn rechten. Een mens Gods is een enkeling die trouw Gods belangen behartigt te midden van een geheel dat van Hem is afgedwaald. In zo’n mens laat God zien Wie Hij is.

Timotheüs is zo’n mens. Maakt hem dat tot een mens die boven alle verzoeking verheven is? Zeker niet. De eerste opdracht die hij krijgt, is: “Ontvlucht deze dingen.” Hij wordt ervoor gewaarschuwd niet te denken dat hij boven de hiervoor genoemde verzoekingen staat, net zomin als jij dat moet menen.

Vluchten is geen bewijs van zwakheid, maar bewijst juist karakter en zelfkennis. ’Deze dingen’ is de geldzucht en wat daarmee samenhangt. Voor jou als jonge gelovige is de oproep om te ‘ontvluchten’ ook belangrijk. Jij bent niet ongevoelig voor de overvloed aan reclame die wekelijks door de brievenbus komt en die dagelijks via de media als een vloedgolf over je heen komt. Je moet je ervoor afsluiten en de Heer vragen wat je nodig hebt.

Je moet altijd dingen ontvluchten die een grote verzoeking inhouden omdat je zondige vlees wordt aangesproken. In die gevallen dreigt er een groot gevaar voor je geestelijk leven. Zo staat er ook dat je “de hoererij” (1Ko 6:18), “de afgodendienst” (1Ko 10:14) en “de begeerten van de jeugd” (2Tm 2:22) moet ontvluchten. Een duidelijk voorbeeld van iemand die de hoererij ontvluchtte, is Jozef (Gn 39:12).

Er zijn trouwens ook gevallen dat je niet moet vluchten, maar moet weerstaan. Dat is als de duivel zich als de tegenstander van het geloof openbaart (Jk 4:7; 1Pt 5:9; Ef 6:11; 13). In die gevallen gaat het om je getuigenis tegenover de wereld. De vijand wil dat je daarvoor terugschrikt. Als je dan op de vlucht gaat, ben je een verliezer. De twee gevallen moeten niet verward worden. Je moet daarom weten wanneer je moet vluchten en wanneer je moet weerstaan, standvastig in het geloof.

De opdracht om te ontvluchten is één kant van je leven als christen. En die kant is noodzakelijk. Vervolgens komt de andere kant. Nu kun je en moet je laten zien dat je leven als christen bestaat uit jagen naar iets en strijd. Die kant wordt in het tweede deel van 1Tm 6:11 belicht.

De oproep om te ontvluchten en om te jagen en te strijden zijn telkens terugkerende en doorgaande activiteiten. Je bent hier nooit klaar mee. Je kunt niet zeggen dat er een ogenblik in je leven aanbreekt dat je niet meer hoeft te ontvluchten en te jagen en te strijden.

Na het negatieve, maar noodzakelijke, ‘ontvlucht’, komt nu het positieve. Je mag je energie inzetten om naar iets te ‘jagen’ (vgl. Rm 14:19; Fp 3:14; 1Th 5:15; Hb 12:14). In dit woord zit actie, snelheid en doelgericht bezig zijn. Het gaat erom dat je de dingen die worden genoemd om naar te jagen, in de praktijk van je leven inhoud geeft.

“Gerechtigheid” wordt het eerst genoemd. Hiermee wordt niet de gerechtigheid van God bedoeld die je op grond van geloof hebt gekregen (Fp 3:9b) en waardoor je niet meer bang hoeft te zijn voor de hel. Nee, hier gaat het om wat er in je leven zichtbaar wordt, dat jouw spreken en handelen rechtvaardig zijn. Dat is het geval als het in overeenstemming is met het recht van God. Je zult dan niemand tekortdoen, maar ieder geven waar hij of zij recht op heeft. Dat kan in geld zijn, maar ook in de manier waarop je je tijd als werknemer besteedt of de eer die je iemand geeft.

Het volgende doel om naar te jagen is “Godsvrucht”. Zoals ik in de inleiding zei, betekent Godsvrucht eerbied voor God en geeft het een op God gerichte houding aan die Hem welgevallig is. Dit houdt in dat je de juiste houding tegenover God inneemt. Je eert Hem als je leeft in vrees voor Hem. Dat heeft niet te maken met angst voor God, maar met het bang zijn voor jezelf, dat je iets doet waardoor Hem oneer wordt aangedaan.

Voor “geloof” geldt hetzelfde als voor gerechtigheid. Het gaat hier niet om het geloof waardoor je weet een kind van God te zijn, maar om het geloofsvertrouwen in het leven van elke dag. Het is een opdracht je ervoor in te spannen God in alle dingen van het leven van elke dag te vertrouwen hoewel je Hem niet ziet. Een leven in geloof staat tegenover een leven door wat je ziet, de zichtbare en tastbare dingen. Houd eraan vast dat de dingen die je ziet, tijdelijk zijn en dat de dingen die je niet ziet, eeuwig zijn (2Ko 4:18).

Misschien had je verwacht dat “liefde” wel op de eerste plaats zou staan. Dat is niet zo. In een christelijke wereld waar velen doen wat recht is in eigen ogen, gaat het er in de eerste plaats om dat je naar gerechtigheid jaagt. Dat betekent niet dat het zonder liefde kan. Als je naar liefde jaagt, wil dat zeggen dat je in liefde toeneemt. Jouw liefde tot God, tot je broeders en zusters en tot je naaste in het algemeen, moet groeien. Liefde is Gods natuur (1Jh 4:8; 16). Hij wil dat je die liefde in de praktijk toont.

“Volharding” is nodig omdat je leeft in een wereld die erop uit is ons het leven als mens Gods onmogelijk te maken. Leven als mens Gods betekent tegen de stroom in zwemmen en niet opgeven. Zolang je niet bij de Heer bent, heb je volharding nodig. Mooie voorbeelden heb je in Kaleb (Dt 1:36; Jz 14:8-9; 14) en de gelovigen in de begintijd van de gemeente (Hd 2:42). Om te volharden mag je rekenen op de steun van God, Die de “God van de volharding” wordt genoemd (Rm 15:5).

De kenmerken van de mens Gods worden afgesloten met “zachtmoedigheid”. Dat geeft de gezindheid aan waarin je moet volharden. Bij alle tegenstand die je ondervindt, bestaat het gevaar dat je bitter of opstandig wordt, of kwaad met kwaad vergeldt. Een mens Gods reageert zoals de Heer Jezus heeft gedaan (Mt 11:29). Dan sta je niet op je eigen rechten, maar zie je daar ten gunste van anderen juist van af.

1Tm 6:12. Ben je op jacht naar deze eigenschappen, dan ben je goed voorbereid om “de goede strijd van het geloof” te strijden. Zoals gezegd, is het niet mogelijk hier voor God te leven als een mens Gods en daarbij geen tegenstand te ondervinden. Wie als mens Gods leeft, ondervindt onvermijdelijk strijd.

De strijd waarover het hier gaat, is niet zozeer een oorlogsvoering. Zeker heb je te maken met een vijand die voor tegenstand zorgt. Je wordt hier echter niet opgeroepen je op je tegenstander te concentreren, maar op God. Het is hier dan ook niet een strijd of gevecht tegen een vijand, maar de strijd in een wedstrijd, waarbij het erom gaat dat er volgens de regels wordt gestreden. Die regels, in dit geval geestelijke eigenschappen, zijn hiervoor genoemd. Dan is er kracht voor de goede strijd en kan de prijs worden verkregen.

De goede strijd is die van het geloof. Een mens Gods zet zich ervoor in om alles wat het geloof betekent en inhoudt, vast te houden tot het einde van zijn leven op aarde. Als jij een mens Gods wilt zijn, mag niets van de geloofswaarheid je ontglippen. Dat betekent dat je bijbelse begrippen een voluit bijbelse betekenis blijft geven en daar geen andere betekenis aan geeft. Paulus kan aan het einde van zijn leven zeggen dat hij deze strijd heeft gestreden (2Tm 4:7).

Dan ben je ook in staat om het volgende bevel uit te voeren, een bevel dat een geweldige zegen oplevert als je eraan voldoet: “Grijp het eeuwige leven.” Dit wordt gezegd tegen iemand die het eeuwige leven al bezit. De opdracht ‘grijp’ is dan ook niet gericht aan een ongelovige, maar aan een gelovige. Er wordt bedoeld dat je geniet van wat je bezit, dat je je erdoor laat leiden, dat je erin en ernaar leeft. Je strekt je uit naar wat je in volheid in de hemel zult genieten. Het eeuwige leven is de Heer Jezus (1Jh 5:20). Omgang met Hem is het mooiste op aarde en zal in de hemel tot in eeuwigheid volmaakt worden genoten.

Dat is “waartoe je geroepen bent”. Timotheüs heeft de roep van God gehoord bij zijn bekering. Het uiteindelijke doel van die roeping is het volle, ongestoorde genot van het eeuwige leven bij Hem. Van het bezit van het eeuwige leven heeft Timotheüs “de goede belijdenis … afgelegd voor vele getuigen”. Je kunt aan de buitenkant niet aan iemand zien of hij eeuwig leven heeft. Daar hoort een getuigenis bij. Je zou daarbij kunnen denken aan de doop. Dat is een openlijk getuigenis dat je hebt afgerekend met je oude leven en dat je voortaan ‘in nieuwheid van leven’ wilt wandelen (Rm 6:4).

1Tm 6:13. De vele getuigen voor wie Timotheüs eens zijn goede belijdenis heeft afgelegd, zijn niet altijd in zijn directe omgeving. Wie wel altijd bij hem zijn en zijn leven gadeslaan, zijn God en de Heer Jezus. Paulus brengt Timotheüs in de eerste plaats in de tegenwoordigheid van God. Hij stelt God voor als Degene “Die alles in leven houdt”. God is de Onderhouder van het leven (1Tm 4:10). Hij is ook de Bron van het leven (Ps 36:10). Jij mag je, net als Timotheüs, ervan bewust zijn dat Hij je alles geeft om als Zijn getuige te functioneren. Jij mag getuigenis geven van het ware leven.

Vervolgens brengt Paulus zijn kind in het geloof in de tegenwoordigheid van de Heer Jezus. Ook Hij is ten volle betrokken bij het getuigenis dat Zijn volgelingen afleggen. Hij is daarbij het volmaakte voorbeeld van het betuigen van de goede belijdenis. Dat kun je natuurlijk zeggen van het hele leven van de Heer Jezus. Toch wijst Paulus op een bijzonder moment uit het leven van de Heer om duidelijk te maken waar het bij het betuigen van de goede belijdenis op aankomt. Dat moment is, wanneer Hij voor Pontius Pilatus staat.

Pilatus vraagt Hem of Hij een Koning is. De Heer betuigt dan dat Hij dat inderdaad is. Maar Hij gaat verder. Hij verklaart dat, hoewel Hij een Koning is, Zijn koninkrijk nu niet van deze wereld is (Jh 18:36). Dat maakt Hem tot een verworpen Koning.

Dat is nu precies de goede belijdenis die van jou wordt verwacht. Je hoort bij een koninkrijk dat niet van deze wereld is en bij een Koning Die verworpen is. Als je dit vasthoudt en betuigt tegenover de wereld, ben je een waardig volgeling van de Heer Jezus naar wie Hij met welgevallen kijkt.

Lees nog eens 1 Timotheüs 6:11-13.

Verwerking: Hoe leg jij de goede belijdenis af?

Copyright information for DutKingComments