1 Timothy 6:21

Lofprijzing en laatste vermaningen

1Tm 6:14. Timotheüs moet van Paulus “dit gebod [dat is het gebod om de goede strijd te strijden] onbesmet en onberispelijk” bewaren. Je kunt bij ‘bewaren’ denken aan eraan gehoorzamen (Jh 8:51; Jh 14:21), maar ook dat het in zijn oorspronkelijke staat wordt vastgehouden. Het mag niet worden besmet door menselijke meningen en moet onvervalst worden doorgegeven.

Dat lijkt een bijna onmogelijke opdracht. Hoe kun je zoiets volhouden? Door je oog te richten “op de verschijning van onze Heer Jezus Christus”. Tot dat moment moet Timotheüs zich, en moet jij je, wijden aan de gegeven opdracht. De Heer Jezus heeft beloofd dat Hij spoedig zal terugkeren, met Zijn loon bij Zich (Op 22:12).

Het gaat hier niet om Zijn komst voor de gemeente. Bij die komst past geen loon. Als Hij de gelovigen heeft opgenomen (1Th 4:15-18), zal Hij daarna met al Zijn heiligen naar de aarde komen (1Th 4:14). Dan zal Hij op aarde het vrederijk oprichten. Allen die Hem hebben gediend, zal Hij dan belonen naar de mate van de trouw waarmee zij Hem hebben gediend toen Hij nog verworpen was. Is dit geen prachtig motief om door te gaan met de goede strijd?

1Tm 6:15. De gedachte aan die geweldige gebeurtenis voert de apostel tot een lofprijzing. Bij die verschijning zal “de gelukkige en enige Heerser” Zich openlijk vertonen. Hij Die Zich, toen Hij op aarde was, als een lam naar de slachtbank liet leiden, zal Zich dan openbaren als Heerser.

Hij is niemand anders dan ‘de gelukkige God’ (1Tm 1:11). Hij heeft niets buiten Zichzelf nodig om gelukkig te zijn. Niets kan Zijn eeuwige rust, Zijn volkomen vrede en Zijn diepe geluk verstoren (Jb 35:5-7).

Hij is ook ‘de enige God’, Die Zijn gelijke niet heeft. Niets en niemand staat op gelijke voet met Hem.

Hij Zelf bestuurt en beheerst alles. Daarin heeft Hij niemand nodig. Hij is in alles soeverein. Hij heerst over leven en dood en bestuurt alles naar Zijn welgevallen en wijsheid (Ps 89:11-13). In Hem woont alle macht. Hij is de “Koning der koningen en Heer der heren” (vgl. Op 17:14; Op 19:16). Onder Zijn universele heerschappij staan ook alle machthebbers van de aarde (1Kr 29:11-12).

Het tijdstip waarop de Heer Jezus zal verschijnen, ligt helemaal en alleen in Gods handen (Zc 14:7; Mt 24:36; Hd 1:7). Als Hij verschijnt, zal Hij door elk oog worden gezien als Heerser, Koning en Heer (Op 1:7).

1Tm 6:16. Er zijn ook niet-waarneembare kenmerken. In zijn lofprijzing roemt Paulus ook de innerlijke grootheid van God. Zo is Hij niet aan de dood onderworpen, Hij kan niet sterven, “Hij” is Degene “Die alleen onsterfelijkheid heeft”. Onsterfelijkheid is meer dan een leven zonder einde. Het is een voor de dood ongrijpbare toestand, een toestand waarop de dood nooit vat krijgt.

Het is ook meer dan alleen niet lichamelijk sterven. Op het moment dat Adam en Eva zondigden, stierven zij niet de lichamelijke dood, maar wel de geestelijke dood. Voor ieder mens die geen leven uit God heeft, geldt dat hij geestelijk dood is (Ef 2:1). Wie zich bekeert, krijgt leven uit God en zal bij de komst van de Heer Jezus met onsterfelijkheid bekleed worden (1Ko 15:53-54). Daardoor is hij voor de dood ongrijpbaar geworden.

God, Die Zichzelf zichtbaar heeft gemaakt in Zijn Zoon (Jh 1:14; Jh 14:9), is de God “Die een ontoegankelijk licht bewoont, Die geen mens gezien heeft of zien kan” (vgl. Ex 33:20; Jh 1:18; 1Jh 4:12; Ko 1:15). Nooit kunnen we iets van God zien buiten de Zoon om. Overal waar God Zich openbaart, doet Hij dat in en door de Zoon.

Diep onder de indruk van de geweldige grootheid en majesteit van God prijst Paulus Hem: “Hem zij eer en eeuwige kracht. Amen.” Paulus spreekt hier geen wens uit, maar verklaart met een plechtig ‘amen’ dat God alle eerbetoon waard is en dat Hij een kracht bezit die nooit vermindert. Al Zijn werken, zowel in de oude als in de nieuwe schepping, zullen Hem eren. Daartoe zal Hij hen door Zijn eeuwige kracht in staat stellen.

1Tm 6:17. Het zou een prachtig slot van de brief zijn geweest als hij met 1Tm 6:16 was geëindigd. Toch voegt Paulus nog een tweetal vermaningen toe, één voor de rijken (1Tm 6:17-19) en één voor Timotheüs (1Tm 6:20-21). Rijkdom op zich is niet verkeerd, wel het rijk willen worden, zoals je hebt gezien. De apostel roept niet op om bezittingen te verkopen en alle geld weg te geven. Wel is het voor een rijke moeilijk om rijk te zijn zonder op die rijkdom te vertrouwen. Als dat gebeurt, gaat hij onafhankelijk van God handelen. En dat is in wezen de hoogmoed waartegen Timotheüs moet waarschuwen.

De rijke is, net als zijn rijkdom, o zo betrekkelijk (Jk 1:10-11). Aards bezit is vergankelijk en de tijd vliegt voorbij. Rijkdom kan zomaar vervliegen (Sp 23:4-5). Wie op zijn rijkdom vertrouwt, zal tot een bespotting worden (Ps 52:7-9). De rijken moet worden voorgehouden waarop zij hun hoop niet en wel moeten vestigen en waarom. Zij krijgen te horen “hun hoop niet gevestigd te hebben op de onzekerheid van de rijkdom, maar op God Die ons alles rijkelijk geeft om te genieten”.

Je mag genieten van wat God je in overvloed geeft, als je maar bedenkt dat God de Bron van ware vreugde is en dat rijkdom en luxe je die vreugde niet kunnen geven. Het is niet de bedoeling je eraan over te geven en in weelde en genotzucht te leven (Jk 5:5). Het geld is niet je eigendom, je bent er rentmeester over. God heeft het je gegeven om het voor Hem te beheren.

1Tm 6:18. Daarom biedt rijkdom, ondanks de gevaren die het inhoudt, juist mogelijkheden om God ermee te dienen. Dat zal je geestelijke vreugde en voldoening geven. Je kunt op verschillende manieren met je rijkdom omgaan. Je kunt er goed mee doen aan anderen. Zij zullen er God voor prijzen. Je kunt ook rijk zijn in goede werken. Wat je weggeeft, maakt je in ander opzicht rijker, namelijk in goede werken (Sp 11:25).

Ook kun je “vrijgevig … zijn en mededeelzaam”. Als je ‘vrijgevig’ bent, handel je net zo als God ten opzichte van jou heeft gehandeld. Het moet trouwens wel met overleg gebeuren en niet in het wilde weg. ‘Mededeelzaam’ wil zeggen dat je anderen deel laat hebben aan de materiële dingen die je bezit. Mogen ze bijvoorbeeld je auto wel eens lenen als dat nodig is of ben je bang voor een krasje erop?

1Tm 6:19. Als je zo naar je rijkdom kijkt en ermee omgaat, ben je bezig om voor jezelf “een goed fundament weg te leggen voor de toekomst”. Menselijk geredeneerd ben je kwijt wat je weggeeft. Geestelijk geredeneerd stuur je vooruit wat je weggeeft. Weggeven is de beste vorm van beleggen. Door zo op de toekomst gericht te zijn grijp je op aarde al “het werkelijke leven”. Dit is pas echt leven, als je leeft voor de ander. Dat deed en doet de Heer Jezus en daarin volg jij Hem dan na.

1Tm 6:20. Het noemen van de naam “Timotheüs” geeft extra nadruk aan de persoonlijke zorg van de apostel voor zijn jonge vriend. Hij bindt Timotheüs op het hart het hem “toevertrouwde pand”, dat is de waarheid zoals die aan hem in deze brief is meegedeeld, te bewaren. Met “ongoddelijk gezwets” moet hij zich niet inlaten. Dat is verspilling van tijd en energie.

Ook moet hij niet ingaan op “tegenstellingen van de ten onrechte zo genoemde kennis”. Paulus doelt hier op gedachtespinsels van mensen die menen dat ze tot een hogere geestelijke klasse behoren en hogere kennis bezitten. Ontwikkeling en intelligentie zijn echter niet de sleutels tot het verstaan van de Schrift, maar een aan Gods Geest onderworpen gezindheid.

1Tm 6:21. Wie het verstand boven de Schrift plaatst, zal zeker van de geloofswaarheid wegdwalen.

Tot slot wenst Paulus Timotheüs en de gelovigen in Efeze, waar Timotheüs is, de genade toe. Alleen als er besef van genade is, kunnen zij te midden van alle gevaren van afwijking bewaard blijven in het genot van de gemeenschap met God en met elkaar. Die genade hebben wij ook dagelijks nodig.

Lees nog eens 1 Timotheüs 6:14-21.

Verwerking: Wat is het aan jou toevertrouwde pand dat jij moet bewaren?

Copyright information for DutKingComments