2 Chronicles 1:3-5

Inleiding

De inhoud van 2 Kronieken sluit onmiddellijk aan op 1 Kronieken. De boeken vormen één geheel. De geschiedenis van David, over wie het in 1 Kronieken hoofdzakelijk gaat, en die van Salomo, met wie 2 Kronieken begint, vormen ook één geheel.

Dat de twee boeken één geheel vormen, is ook te zien aan de globale indeling van de beide boeken:

1. Geslachtsregisters van Adam tot David (1 Kronieken 1-9)

2. De opkomst en regering van David (1 Kronieken 10-29)

3. De regering van Salomo (2 Kronieken 1-9)

4. De koningen van Juda (2 Kronieken 10-36)

Het boek 2 Kronieken begint met regering van Salomo en de bouw van de tempel. Daarna volgen de geschiedenissen van de koningen van Juda uit het huis van David en het verval ervan. Het boek eindigt met de ballingschap van het volk en de verwoesting van de tempel door Nebukadnezar.

De laatste twee verzen van het boek geven echter ook een nieuw begin. In die verzen zien we het werk van de Geest in de Perzische vorst Kores, die een oproep doet dat ieder die dat wil, terug mag keren naar Jeruzalem om het huis van de HEERE te bouwen (2Kr 36:22-23).

Salomo offert in Gibeon

In dit hoofdstuk wordt het begin van Salomo’s koningschap – hij regeerde van 970-930 v.Chr. – beschreven. Hij is dan ongeveer negentien jaar oud. Het is een nieuw begin, maar tegelijk ook een voortzetting van de regering van David. Dat zien we in de eerste woorden “Salomo, de zoon van David”. De zegen van de HEERE voor David wordt voortgezet onder zijn zoon Salomo. De HEERE vervult Zijn beloften die Hij aan David heeft gedaan door Salomo “buitengewoon machtig” te maken (2Kr 1:1).

Er wordt niets vermeld van een strijd bij de verwerving van zijn koningschap, die we in 1 Koningen wel vinden. Die strijd kunnen we veronderstellen in de woorden “verstevigde zijn positie”. De woorden die volgen, maken echter duidelijk dat het verstevigen van zijn positie niet komt door de uitoefening van zijn macht en gezag, maar dat hij dit te danken heeft aan het feit dat God met hem is, Die “hem buitengewoon machtig” maakt. Gods tegenwoordigheid zal ook onze kracht zijn. Salomo is hier een beeld van Christus in Zijn heerlijkheid.

Salomo staat aan het begin van een nieuw tijdperk. Voor David is de ark de centrale plaats. Voor Salomo is dat het altaar in Gibeon, gelegen in het gebied van de stam van Benjamin, waar de “tent van ontmoeting” of de “tent der samenkomst” staat. Zolang er geen nieuw altaar is en geen tempel, komt men daar samen. Het is een voorlopige oplossing. Salomo gebruikt zijn gezag om heel Israël, via allen die een verantwoordelijke positie onder het volk hebben, te bevelen God te zoeken en te eren. Ook voor ons is het belangrijk hen die aan ons zijn toevertrouwd en op wie we invloed kunnen uitoefenen voor te gaan en aan te moedigen in het zoeken van de dingen van de Heer.

Salomo en de hele gemeente gaan naar Gibeon om daar in een armzalige tent, wat over is van de tabernakel, de HEERE te aanbidden en Hem om wijsheid te vragen. Hij offert op het koperen altaar een groot aantal dieren. Ondanks de onvolkomen situatie, die de scheiding tussen de ark en het altaar toch is, verbindt de HEERE Zijn aanwezigheid aan die plaats. Er is namelijk sprake van “de tabernakel van de HEERE” en dat Salomo daar offert “voor het aangezicht van de HEERE”.

De duizend dieren die hij als brandoffer brengt, zal hij van zijn vader hebben geërfd die een grote veestapel heeft gehad (1Kr 27:29; 31). Hij houdt wat hij heeft gekregen niet voor zichzelf, maar biedt het de HEERE aan. Hij erkent daarmee dat hij alles van Hem heeft gekregen, zoals ook zijn vader David dat heeft erkend (1Kr 29:14).

Copyright information for DutKingComments