2 Chronicles 1:7
Salomo vraagt wijsheid en kennis
Salomo krijgt een verschijning van de HEERE. De HEERE zegt tegen hem dat hij mag vragen wat hij wil. Dat is een uitnodigende vraag, waarbij geen beperkingen worden gegeven. Die vraag komt ook tot ons als de Heer Jezus zegt: “Bidt, en u zal gegeven worden, … Want ieder die bidt, ontvangt” (Mt 7:7-8) Behalve een uitnodiging zonder beperkende voorwaarden is het ook een test voor ons geloof. Wat antwoorden wij op de vraag van de Heer? Salomo vraagt “wijsheid en kennis” (Sp 2:6). Dat is de maatstaf om te kunnen bouwen. Beide zijn te vinden in Christus (Ko 2:3). De maatstaf voor gemeentebouw is Christus. Er zijn allerlei vormen voor gemeentebouw die voortkomen uit onze ideeën daarover, hoe het ons het beste lijkt, maar de enige maatstaf voor de gemeente en de samenkomst van de gemeente is Christus. Er moet, om zo te zeggen, eerst bezinning op Gibeon zijn, om te kunnen zien wat de maatstaf is om als gemeente samen te komen, om ‘tempel’ te zijn. Salomo is hier niet alleen een beeld van Christus, maar ook een beeld van de Geest van Christus in de gelovige. Die Geest kenmerkt Paulus als hij voor de Efeziërs bidt om de “geest van wijsheid … in [de] kennis van Hem” (Ef 1:17). Het antwoord uit de mond van Salomo is prachtig. Hij kent het volk Israël een bijzondere waarde toe, niet omdat het zijn volk is, maar omdat het Gods volk is. Dat hij het volk niet ziet als zijn volk, maar als Gods volk, is van groot belang, ook in onze dagen. De gemeente is niet het bezit van mensen, maar van God. Wie zich dat bewust is, zal met grote zorgvuldigheid omgaan met de andere leden van dat volk, terwijl erkend wordt dat ieder lid de Heer toebehoort en een eigen, unieke taak heeft.God prijst Salomo voor zijn verzoek. Koningen van de volken vragen aan hun goden om alles waar Salomo niet om vraagt. Salomo krijgt het erbij omdat hij in zijn gebed alleen Gods belangen voor ogen heeft. Van de inhoud van dit gebed kunnen we veel leren. Salomo begint niet met iets te vragen, maar hij herinnert God er eerst aan wat Hij heeft gedaan in het verleden en wat Hij doet in het heden. Welke taak wij ook te doen krijgen, we mogen er altijd op vertrouwen dat Gods ondersteuning er net zo is voor ons, als die er is geweest voor hen die vóór ons Hem hebben gediend. We mogen een beroep doen op “de grote goedertierenheid” die aan hen is bewezen, zoals Salomo dat doet ten aanzien van zijn vader David, wiens taak hij nu krijgt (2Kr 1:8). Vervolgens doet Salomo een beroep op alle door God gegeven beloften. Er is geen betere pleitgrond in het gebed dan naar Gods beloften te verwijzen (2Kr 1:9). De beste manier om verwezenlijkt te krijgen wat we wensen, is te vragen om wijsheid en kennis voor onze taak (2Kr 1:10). Evenals bijvoorbeeld Mozes (Ex 3:11), David (1Sm 18:18) en Jeremia (Jr 1:6) erkent ook Salomo zijn onbekwaamheid voor deze grote taak en vraagt om “wijsheid en kennis”. “Wijsheid” ziet op de juiste beoordeling op het juiste moment in het onderscheid maken tussen goed en kwaad. “Kennis” (of: “inzicht”) heeft te maken met de kennis van en het inzicht in de omstandigheden om de goede keus te maken voor de weg die moet worden gegaan. Salomo spreekt over zijn ‘uitgaan en ingaan’ voor het volk. Dat ziet mogelijk op het uitgaan naar de poort om daar recht te spreken en het ingaan naar de HEERE om van Hem raad te vragen over de rechtszaken. In ruimere zin slaat ‘uitgaan en ingaan’ op de hele levenswandel van Salomo om zich als koning voor zijn volk in te zetten. God geeft hem waarom hij heeft gevraagd, omdat hij erom heeft gevraagd. Hij geeft hem erbij waarom hij niet heeft gevraagd, omdat hij er niet om heeft gevraagd (2Kr 1:11-12). God licht uitvoerig toe waarom Salomo krijgt wat hij heeft gevraagd en waarom hij erbij krijgt waar hij niet om heeft gevraagd. God geeft naar de rijkdom van Zijn genade wat in Zijn hart is. Het is een illustratie van het woord van Paulus, dat God ”in staat is zeer overvloedig te doen boven alles wat wij bidden of denken” (Ef 3:20; vgl. Mt 6:33).Na zijn ontmoeting en gesprek met God kan Salomo gaan regeren (2Kr 1:13). Dit is de goede volgorde: eerst de tabernakel en het altaar en daarna de troon.
Copyright information for
DutKingComments