2 Chronicles 25:7

In God is kracht om te helpen

Amazia gaat over tot een militaire actie die, zoals verderop blijkt, gericht is tegen Edom (2Kr 25:5; 2Kr 25:11). Wat de aanleiding hiervoor is, is niet duidelijk. Amazia roept Juda bijeen en stelt een leger samen van de beste mannen die twintig jaar of ouder zijn (vgl. Nm 1:2-3). Er blijken driehonderdduizend mannen te zijn die in aanmerking komen en die speer en schild kunnen hanteren. Dit is een aanzienlijk leger, maar het haalt het toch niet bij de legers van Asa en Josafat die een leger hebben gehad van respectievelijk vijfhonderdtachtigduizend en meer dan een miljoen man (2Kr 14:8; 2Kr 17:14-16).

Misschien heeft Amazia die aantallen in zijn achterhoofd bij de beoordeling van de grootte van zijn leger. Hij is er in elk geval niet van overtuigd dat hij met dit leger de Edomieten kan verslaan. Daarom vult hij zijn leger aan met huursoldaten uit het noordelijke rijk, waarvoor hij honderd talent zilver betaalt (2Kr 25:6). In zijn berekeningen is echter geen plaats voor de HEERE.

Hoewel Amazia niet met de HEERE rekent, stuurt Die in Zijn goedheid toch een profeet, een man Gods, naar hem toe (2Kr 25:7; vgl. 2Kr 16:7; 2Kr 19:2). De naam van de man Gods wordt niet gegeven. Zijn naam doet er niet toe, want het gaat om wat hij te zeggen heeft. Hij waarschuwt Amazia om niet op de soldaten van Israël te vertrouwen en hen niet mee te nemen. De reden is dat “de HEERE niet met Israël, [met] al die nakomelingen van Efraïm” is. Omdat er voor Hem geen plaats meer is in het noordelijke rijk, kan Hij ook niet met hen zijn. Als we de Heer de eerste plaats in ons leven ontzeggen, kan Hij ons ook niet helpen bij wat we doen.

De man Gods houdt Amazia voor dat hij er vrij in is om ondanks de waarschuwing de strijd met Edom aan te binden en daarbij gebruik te maken van de door hem gehuurde soldaten (2Kr 25:8). Als hij dat wil, moet hij dat doen. Dan moet hij zichzelf maar moed inspreken om sterk te zijn in de strijd. Hij moet echter ook weten dat hij de strijd zal verliezen omdat God hem voor de vijand zal laten struikelen. In God is namelijk kracht om te helpen, maar als hij weigert van die kracht gebruik te maken, zal God Zijn kracht bewijzen door hem te laten struikelen.

Amazia is bijna overtuigd. Alleen zit hij nog met de vraag hoe het zit met het geld dat hij in deze onderneming heeft geïnvesteerd (2Kr 25:9). Op die vraag geeft de man Gods het prachtige en bemoedigende en ook vertroostende antwoord: “De HEERE heeft u veel meer te geven dan dit.” Amazia mag kiezen: verlies van geld of verlies van de strijd. De keus tussen deze beide mogelijkheden is in werkelijkheid de keus tussen met of zonder de HEERE de strijd aan te gaan. Wij mogen weten dat de Heer alles wat wij voor Hem laten, dubbel en dwars zal vergoeden. Elk verlies voor Hem wordt door Hem ruimschoots gecompenseerd. De vraag is alleen of wij Hem in die toezegging vertrouwen.

Amazia heeft zijn keus gemaakt (2Kr 25:10). Hij wil met de HEERE en daarom zonder de troepen uit Efraïm optrekken. Hij verwijdert de huursoldaten uit zijn leger, zodat die naar huis terug kunnen gaan. We zouden kunnen denken dat de gehuurde troepen dat wel prettig vinden. Ze hebben hun geld (2Kr 25:6) en kunnen, zonder er iets voor te hoeven doen en tegelijk ook zonder de kans dat ze in de strijd worden gedood, terug naar huis. Zo is het echter niet. Ze worden woedend op Juda dat ze zijn weggestuurd.

De vraag is beantwoord en de keus is gemaakt. Door de woorden van de profeet vat Amazia moed en leidt zijn volk weg naar het Zoutdal om tegen Edom te strijden (2Kr 25:11). Over de strijd wordt niets vermeld, wel over het resultaat. Dat mag er zijn. Amazia verslaat van de Seïrieten – dat zijn de Edomieten, genoemd naar het gebied waar ze wonen – tienduizend man. Nog eens tienduizend anderen worden als gevangenen weggevoerd (2Kr 25:12). Deze gevangenen worden naar de top van een rots gebracht en in de diepte te pletter gegooid. Ze worden er allen door opengereten, waardoor om zo te zeggen hun verdorven innerlijk naar buiten komt.

Edom of Ezau (Gn 36:1) is een beeld van de zonde, de oude natuur of het vlees. Edom heeft zich altijd als een onbarmhartige vijand van Gods volk opgesteld en gedragen en zal daarvoor worden geoordeeld. De hele profetie van Obadja is daaraan gewijd (Ob 1:1-21). Wij kunnen met de zonde geen medelijden hebben, maar moeten die onbarmhartig oordelen. De Schrift roept ons op om onze leden die op aarde zijn te doden (Ko 3:5). Dat betekent voor ons dat we moeten leren onszelf te oordelen (1Ko 11:31) en ook de zonde in de gemeente moeten oordelen (1Ko 5:13b).

Dan maakt de kroniekschrijver nog een opmerking over de huursoldaten die door Amazia naar huis zijn gestuurd (2Kr 25:13). We hebben gezien dat deze mannen woedend zijn geworden over hun wegzending (2Kr 25:10). Uit wat we nu lezen, kunnen we misschien concluderen dat de oorzaak van hun woede is dat ze door hun wegzending een grote buit aan zich voorbij zien gaan. Ze gaan daarom verhaal halen en zich schadeloos stellen door de steden van Juda te overvallen. Daar doden ze een groot aantal mannen en roven er veel buit.

Hoe zouden zulke lieden een hulp kunnen zijn voor Gods zaak? Mensen met zelfzuchtige motieven kunnen nooit een hulp zijn in de strijd die kinderen van God hebben te leveren. Zij brengen Amazia verliezen toe. We kunnen ons afvragen hoe het dan zit met de toezegging van de HEERE dat Hij meer heeft te geven dan wat Amazia verloor door de huursoldaten weg te sturen. Dat blijft volledig staan. De HEERE heeft Amazia ook een grote overwinning gegeven. Toch ontbreekt het volledige vertrouwen op de HEERE, zoals het vervolg laat zien.

Copyright information for DutKingComments