‏ 2 Chronicles 29:7

Heiliging van Levieten en priesters

Na het openen en herstellen van de deuren laat Hizkia de priesters en de Levieten komen en verzamelt hen op het Oostplein (2Kr 29:4). Bij geopende en herstelde deuren hoort een geheiligd priester- en Levietenschap. De deuren van Gods huis kunnen open zijn, maar niet voor het vlees of de natuurlijke mens, want die kunnen daar niet dienen. Alleen de gelovige in zijn karakter van priester en dienaar (Leviet) mag daar binnengaan. Dat ze op het Oostplein staan, betekent dat ze staan aan de kant waar de zon opkomt. Het is de kant die spreekt van een nieuwe dag, een nieuw begin, van hoop voor de toekomst.

De gebeurtenissen die vervolgens in dit hoofdstuk plaatsvinden, laten zich als volgt samenvatten:

1. Eerst gaan de Levieten aan het werk (2Kr 29:5-15),

2. daarna de priesters (2Kr 29:16).

3. Samen doen ze het werk, waarmee ze op de zestiende dag van de eerste maand klaar zijn (2Kr 29:17).

4. Het resultaat melden ze aan Hizkia (2Kr 29:18-19),

5. die daarna de feestelijke ingebruikneming van de tempel regelt (2Kr 29:20-36).

Als de priesters en de Levieten zich hebben verzameld, spreekt Hizkia de Levieten toe (2Kr 29:5). Zij moeten ermee beginnen zichzelf te heiligen en daarna moeten ze het huis van de HEERE heiligen. Heiligen betekent apart stellen of losmaken van algemeen gebruik en er een speciale bestemming aan geven. De Levieten moeten zich eerst bewust worden dat hun dienst speciaal aan de HEERE gewijd is en dat dit ook voor het huis van de HEERE geldt. Omdat aanwezige onreinheid heiliging in de weg staat, moet de onreinheid worden verwijderd.

Dit geldt ook voor ons leven en voor de gemeente. Wij kunnen niet heilig leven als er onreinheid in ons leven is. Die onreinheid moet eerst door belijdenis en zelfoordeel uit ons hart en leven worden verwijderd. Daarna kunnen we door de Heer gebruikt worden in Zijn dienst.

Hizkia vertelt hoe het mogelijk is geweest dat er onreinheid in het heiligdom heeft kunnen komen. Het is namelijk te wijten aan de ontrouw van “onze vaderen” (2Kr 29:6). Zij hebben de HEERE verlaten, waardoor ze geen oog meer hebben gehad voor Zijn woning. Ze hebben met hun rug naar de HEERE toe geleefd (vgl. Ez 8:16; Jr 32:33). Andere zaken hebben hun blikveld gevuld. Als er geen omgang meer met de Heer is, verdwijnt ook de gemeente als Zijn woonplaats uit onze belangstelling. We hebben daar dan geen oog meer voor.

Het is niet alleen zo, dat er geen oog meer is voor Gods woonplaats, maar hun handelen is erop gericht geweest om Gods woonplaats onbruikbaar te maken. In de eerste plaats zijn de deuren van de voorhal gesloten (2Kr 29:7). Als deuren gesloten zijn, wil dat zeggen dat aanbidders worden buitengesloten. Hij wijst erop dat de lampen zijn gedoofd, wat wil zeggen dat het licht van het Woord en de Geest niet schijnt. Ook het reukwerk is niet in rook opgegaan, dat wil zeggen dat er geen gebed is (Ps 141:2). Als er geen brandoffer aan de God van Israël meer wordt gebracht, wil dat zeggen dat de Persoon en het werk van Christus zijn opgegeven als enige basis om tot God te naderen.

We kunnen een toepassing op ons lichaam maken, want het lichaam van de gelovige is de tempel van de Heilige Geest (1Ko 6:19). Als “wij onszelf reinigen van alle bevlekking van [het] vlees en van [de] geest” (2Ko 7:1), dan

1. gaan de deuren van de toegang tot God weer open,

2. gaan de lampen van het getuigenis naar buiten weer aan,

3. stijgt het reukwerk van het gebed weer op en

4. worden de brandoffers van aanbidding weer gebracht.

Dit is allemaal het gevolg van een opwekking in ons persoonlijk leven.

Hizkia is zich ervan bewust dat vanwege de toestand van Gods huis “de grote toorn van de HEERE op Juda en Jeruzalem” rust (2Kr 29:8). Hij erkent dat de HEERE Juda en Jeruzalem heeft moeten overgeven “tot een schrikbeeld, tot verwoesting en tot een aanfluiting”. Geldt dit ook niet voor de christenheid? Is vanwege de grote ontrouw van de christenen en het veelvuldig en ver afwijken van Gods Woord de christenheid ook niet tot een aanfluiting geworden? In plaats van mensen aan te trekken worden mensen erdoor afgestoten. De vele ruzies, het toelaten van zondige leringen en praktijken en het zoeken van de aardse en wereldse dingen in plaats van de dingen van God zijn allemaal zaken die de gemeente van God als getuigenis voor Hem verwoesten.

Velen zijn omgekomen door het zwaard (2Kr 29:9). Anderen, de zwakken, de kwetsbaren, zijn in gevangenschap geweest (2Kr 28:8). Alle afwijkingen van Gods Woord en het vergeten van Zijn tempel veroorzaken grote verliezen aan leden van Gods volk. Vandaag zien we plaatselijke gemeenten uiteenspatten door het opleggen aan de gemeente van vernieuwingen die geen grond vinden in Gods Woord. We moeten terug naar Gods Woord.

Hizkia wil een verbond met de HEERE sluiten (2Kr 29:10). Achaz is zover gegaan, dat elke band met God doorgesneden is. Hizkia herstelt die band. Hij doet dat naar een voornemen van zijn hart. Het hart van Hizkia is daarop gericht, hij is volledig gericht op de HEERE en Zijn wil. Hierbij richt hij zich weer tot de Levieten, die hij nu “mijn zonen” (2Kr 29:11) noemt. Daardoor benadrukt hij het voorrecht dat zij als ‘koningszonen’ de HEERE mogen dienen. Hij herinnert hen eraan dat de HEERE hen heeft “uitgekozen om voor Zijn aangezicht te staan om Hem te dienen, om voor Hem dienaars te zijn, [mannen] die reukoffers brengen” (vgl. Nm 8:14; Dt 33:10).

De woorden van Hizkia vinden gehoor. Uit de drie families van de Levieten – Kahath, Merari en Gerson – staan mannen op (2Kr 29:12), evenals uit de drie families van de zangers – Asaf, Heman en Jeduthun (2Kr 29:13-14). De Levieten betrekken ook hun broeders erbij (2Kr 29:15). Die komen “overeenkomstig het gebod van de koning”, dat berust op de hogere autoriteit van “de woorden van de HEERE”, dat is het Woord van God. Het gebod van de koning is al verplichtend; door daarnaar te luisteren handelen ze ook naar de wil van God. Voordat ze met het werk beginnen, reinigen ze eerst zichzelf. Pas daarna gaan ze met de tempel aan de slag. Dit is ook de juiste volgorde: eerst acht geven op jezelf en daarna op de kudde (Hd 20:28; 1Tm 4:16).

Copyright information for DutKingComments