2 Chronicles 35:16-19

De bereiding van de offers

Nu de priesters, de Levieten en de dienst zijn voorbereid, kan het Pascha worden gehouden. Daarbij nemen allen hun plaats in naar het gebod van de koning (2Kr 35:10). Zo staan ze daar op de juiste tijd, op de juiste plaats, met de juiste offers en de juiste gezindheid van hart. Als wij het avondmaal vieren, moet dat ook gebeuren zoals de Heer Jezus dat heeft gezegd, op de plaats waar Hij is, op de manier die Hij wil en in de juiste gezindheid. We moeten goed begrijpen dat de maaltijd van de Heer geen gewone menselijke maaltijd is. Als we dat bedenken, zal dat ons bewaren voor het wangedrag waarover Paulus de Korinthiërs moet vermanen (1Ko 11:20-21).

Het slachten van het paaslam is een ernstige zaak (2Kr 35:11). De dood van een onschuldig, vlekkeloos dier en het sprenkelen van het bloed herinneren aan wat nodig is geweest voor de verlossing van het volk uit Egypte. Het is een beeld van het grote offer van Christus door Wiens bloed wij verlost zijn uit de macht van de zonde (1Pt 1:18-19). Het afstropen van de huiden gebeurt om van de offers bepaalde delen aan het volk te geven om aan de HEERE te offeren (2Kr 35:12).

De delen van het offer worden op verschillende manieren behandeld (2Kr 35:13). Het paaslam wordt gebraden, en de geheiligde delen, dat zijn de delen die voor het volk zijn, worden gekookt in diverse voorwerpen (Ex 12:8-9; Dt 16:7). Na het bereiden ervan wordt het vlees snel onder het feestvierende volk verdeeld, waarna de maaltijd kan beginnen.

Wat gebraden wordt, wordt aan het vuur blootgesteld. Dat ziet op Christus Die in het vuur van Gods oordeel is geweest. Het koken van de delen van het offer die aan het gewone volk worden gegeven, ziet op de waardering die het volk heeft van het werk van Christus. Die waardering betekent dat Gods volk zich met Christus voedt.

De priesters zijn zo druk bezig geweest met het offeren van de brandoffers, dat de Levieten voor hen het paaslam moeten klaarmaken (2Kr 35:14). We zien hier een mooie samenwerking in de dienst voor de HEERE. Zoals gezegd kennen we vandaag geen onderscheid in priesters en Levieten. Alle gelovigen zijn priesters voor God en allen dienen Hem ook als Levieten met de verschillende taak die ieder heeft. Als Levieten zijn we bezig om onze priesterlijke taak des te beter te kunnen verrichten, om betere aanbidders te worden.

In 2Kr 35:15 wordt de viering van het Pascha uitgebreid met zang. Bij de eerste viering van het Pascha, bij de uittocht uit Egypte (Ex 12:1-12), wordt niet gezongen. Zingen hoort bij het avondmaal. We gedenken de Heer en verkondigen Zijn dood. Tegelijk zijn we blij dat Hij het heeft gedaan en dat het werk is volbracht waardoor God is verheerlijkt en wij zijn gered en zoveel zegeningen hebben gekregen. Het kan niet anders dan dat wij Hem daarvoor loven en prijzen. Over de drinkbeker van het avondmaal wordt dan ook gesproken als “de drinkbeker der zegening die wij zegenen” of: “de drinkbeker der lofzegging waarvoor wij loven” (1Ko 10:16a).

De poortwachters blijven op hun post. Terwijl zij trouw hun dienst verrichten, krijgen zij hun deel van het paaslam, “omdat hun broeders, de Levieten, [het paaslam] voor hen bereidden”. Hier zien we dat we, terwijl we bezig zijn voor de Heer, ons kunnen voeden met Hem. Het gevaar bestaat dat we door onze ijver vergeten ons met de Heer te voeden. Hij is de ware kracht voor onze dienst.

2Kr 35:16 is de conclusie van het voorgaande gedeelte. Dat er sprake is van “heel de dienst van de HEERE”, houdt in dat het niet een dienst van mensen is. Het is wel een dienst door mensen. Zij moeten echter hun dienst doen op de voorgeschreven wijze. Het gebeurt “op die dag”, de door de HEERE bepaalde dag waarop het Pascha moet worden gevierd. Het gebeurt ook “op het altaar van de HEERE” en niet op een altaar van mensen. Ten slotte gebeurt alles “overeenkomstig het gebod van koning Josia”. Josia is de Godvrezende leider die zijn volk de juiste aanwijzingen geeft. Het is ook vandaag nodig dat de leiders onder Gods volk het volk de juiste aanwijzingen vanuit Gods Woord geven.

Een bijzonder Pascha

Bij de viering van het Pascha zijn ook Israëlieten aanwezig, dat wil zeggen leden van Gods volk uit het tienstammenrijk (2Kr 35:17). Het zouden alle mannen van Israël moeten zijn, want die moeten volgens het gebod driemaal in het jaar naar Jeruzalem gaan, onder andere voor de vieren van het Pascha (Ex 23:14-17; Dt 16:7-17). Dat is helaas niet het geval. Ook vandaag komen velen niet naar de plaats waar de Heer Jezus in het midden van de gemeente is om Hem daar te eren.

Het Pascha wordt gevolgd door het vieren van het Feest van de ongezuurde broden, een feest dat zeven dagen lang duurt. De verbinding tussen het Pascha en het Feest van de ongezuurde broden is heel nauw en komt vaker voor (Lk 22:1; 1Ko 5:7-8). De betekenis is dat ons leven in overeenstemming moet zijn met ons eten van het geslachte Lam. Heel ons leven – zeven is het getal dat een volkomen periode aanduidt – moet ‘ongezuurd’ zijn, dat wil zeggen vrij zijn van de zonde, waarvan het zuurdeeg een beeld is.

Het Pascha dat Josia viert, is van hoger geestelijk niveau dan dat van Hizkia. Het Pascha dat door Hizkia is gevierd, is niet zo gevierd sinds de dagen van Salomo (2Kr 30:26). Het Pascha dat Josia viert, overtreft zelfs dat Pascha. Om een vergelijking te vinden voor het vieren van een dergelijk Pascha moet de kroniekschrijver nog veel verder terug en wel naar de dagen van Samuel (2Kr 35:18). Dat betekent dat in de hele tijd van de koningen het Pascha niet op de manier is gevierd zoals het nu door Josia gebeurt.

God kan in Zijn genade zulke heerlijke dingen geven die er een hele tijd niet geweest zijn. Josia viert een ongekend Pascha, ook omdat hij lang zo rijk niet is als zijn voorgangers en toch zulke offers brengt en het hele volk ervan voorziet. We moeten God niet aan banden leggen en Hem opwekkingen ontzeggen. Dwars door alle ontrouw van het volk heen kan Hij in Zijn genade een herstel geven dat herinnert aan het begin.

Josia viert het Pascha in het achttiende jaar van zijn regering (2Kr 35:19). Hij heeft dan het land en het huis gereinigd en opdracht gegeven het huis van de HEERE te herstellen (2Kr 34:8). Aan het einde van de beschrijving van zijn viering van het Pascha wordt daardoor nog extra de nadruk gelegd op de verbinding tussen een geheiligd leven en Gods huis enerzijds en de verlossing op grond van de dood van het Lam anderzijds.

Copyright information for DutKingComments