2 Chronicles 36:12-13

Zedekia koning van Juda

Dan wordt Zedekia koning van Juda (2Kr 36:11; 2Kn 24:18-20; Jr 37:1). Zedekia betekent ‘de HEERE is mijn gerechtigheid’. Hij doet zijn naam geen eer aan, want hij vertrapt de gerechtigheid van de HEERE. Als gevolg daarvan zal hij die gerechtigheid aan den lijve ondervinden. Hij is de laatste koning van Juda.

Zedekia is een zwak figuur en een slecht mens. Ook “hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, zijn God” (2Kr 36:12). Hij vernedert zich niet voor de profeet Jeremia. Dat kan zo worden gezegd, omdat Jeremia spreekt “op bevel van de HEERE”, letterlijk: “uit de mond van de HEERE” (vgl. Jr 1:6-9; Jr 37:2). Zedekia laat hem wel komen, maar luistert niet naar zijn woorden.

Dat hij het woord van Jeremia naast zich neerlegt, betekent dat hij in opstand tegen God leeft. Het gevolg is dat hij in opstand tegen Nebukadnezar komt en daarmee de eed verbreekt die Nebukadnezar hem heeft laten afleggen (2Kr 36:13; Ez 17:13-19). Dat levert hem een unieke vermelding op. Van hem wordt gezegd dat hij én halsstarrig is én dat hij zijn hart verstokt. Een dergelijke combinatie komt alleen hier in de Schrift voor. Hij heeft een onbuigzame nek en een verhard hart. Door zo zijn eigen hart moedwillig te verharden ontneemt hij zichzelf de kans op bekering. Dat wordt aangegeven door het woord “zodat”.

De goddeloosheid is niet beperkt tot Zedekia. Het is ‘zo koning, zo volk’. Alle leiders van de priesters en het volk plegen op grote schaal trouwbreuk (2Kr 36:14; Ez 8:1-18). Ze doen mee met de gruwelen van de heidenvolken en verontreinigen het huis dat de HEERE voor Zichzelf heeft geheiligd in Jeruzalem. Ze vergrijpen zich aan alles waar de HEERE een afschuw van heeft. Ze nemen de hele levensvorm van de heidenvolken over.

We zien in deze eindtijd van Juda een treffend beeld van de eindtijd van de christenheid waarin wij leven. Christenen leven in toenemende mate op een wijze die lijkt op die van mensen die zonder God leven. Het zijn de laatste dagen, die worden gekenmerkt door het liefhebben van zichzelf en het meer liefhebben van genot dan van God (2Tm 3:1-5).

Copyright information for DutKingComments