2 Chronicles 36:4-8

Inleiding

In dit hoofdstuk vinden we eerst de regering van drie zonen en een kleinzoon van Josia die achtereenvolgens koning van Juda zijn. Ze hebben alle vier een dubbele naam:

1. Joahaz (of Sallum), zoon van Josia, 2Kr 36:1-4;

2. Jojakim (of Eljakim), zoon van Josia, 2Kr 36:5-8;

3. Jojachin (of Jechonia of Chonia, Jr 22:24; 28; Jr 24:1; Jr 37:1), zoon van Jojakim, 2Kr 36:9-10;

4. Zedekia (of Mattanja), zoon van Josia, 2Kr 36:11-16.

De beschrijving van hun regering is kort. Het is alsof de kroniekschrijver haast heeft om tot het einde te komen, om dan te kunnen wijzen op een nieuw perspectief.

Tijdens de regering van Zedekia vindt de verwoesting van Jeruzalem plaats (2Kr 36:17-21). Gods geduld met Zijn volk is op.

Daarmee eindigt het boek echter niet. In de laatste twee verzen richt de schrijver het oog op een nieuw begin. God laat door Kores de mogelijkheid geven dat de in ballingschap weggevoerde Joden naar Jeruzalem kunnen terugkeren (2Kr 36:22-23).

Joahaz koning van Juda

Na de dood van Josia neemt het volk het initiatief en kiest een opvolger (2Kr 36:1). Dat is niet de oudste zoon, Jojakim, maar een jongere zoon, Sallum (1Kr 3:15-16), die de naam Joahaz aanneemt. Hij regeert slechts drie maanden (2Kr 36:2). Hij regeert die korte periode bij de gratie van de koning van Egypte, die hem na drie maanden afzet (2Kr 36:3). Hier zien we het gevolg van het falen van Josia door zich te mengen in een strijd van de koning van Egypte (2Kr 35:20-24). Josia heeft zich bemoeid met Egypte en is erdoor overweldigd.

De koning van Egypte legt het land ook nog een forse boete op die door het hele volk moet worden opgebracht (2Kn 23:35). Daardoor voelt de hele bevolking het juk van de overheersing. Dat moet een enorm verschil zijn geweest met de gunstbewijzen die ze onder Josia hebben genoten.

Nu bepaalt de koning van Egypte wie er koning wordt (2Kr 36:4) en niet de bevolking van het land (2Kr 36:1). De macht van de koning van Egypte blijkt ook uit het feit dat hij de door hem koning gemaakte Eljakim een andere naam geeft (vgl. Dn 1:7). Het lijkt erop dat Joahaz zich het ongenoegen van de koning van Egypte op de hals heeft gehaald, want hij wordt naar Egypte meegenomen. Daar is hij ook gestorven (Jr 22:10-12).

Jojakim koning van Juda

Na Joahaz regeert Jojakim elf jaar (2Kr 36:5). Het kenmerk van zijn regering is dat “hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, zijn God”. Nadere informatie daarover vinden we in het boek Jeremia. Hij is een arrogante, zelfzuchtige man, die volledig onverschillig tegenover de HEERE is (Jr 36:21-31). Hij is een tiran, die zijn macht misbruikt om te onderdrukken en af te persen. Hij heeft enorme belastingen van het volk geheven om een leven van gemakzucht te leiden (Jr 22:13-17).

Na Egypte komt Babel aan de macht in Jeruzalem (2Kr 36:6). Nebukadnezar trekt tegen Jojakim op om hem, gebonden met twee bronzen ketenen, naar Babel weg te voeren. Het is niet duidelijk of Jojakim daar ook is gekomen. Er is wel verondersteld dat hij in Jeruzalem mocht blijven omdat hij Nebukadnezar trouw heeft gezworen. Wel vindt bij deze komst van Nebukadnezar de eerste wegvoering naar Babel plaats (2Kn 24:14; Jr 52:3-16; Dn 1:1-3). Dit is het begin van de zeventigjarige ballingschap van Juda (Jr 29:10), die duurde van 606-536 v.Chr.

De koning van Babel neemt ook voorwerpen van het huis van de HEERE mee naar Babel (2Kr 36:7). Daar plaatst hij ze in “zijn tempel”. Op die manier vermengt hij de dingen van God met zijn afgoden. Hij brengt niet zijn heidense goden in Gods huis, maar neemt de voorwerpen van Gods huis mee naar zijn eigen heidense afgodshuis. Dit is een illustratie van wat in de geschiedenis van de christenheid door de eeuwen heen heeft plaatsgevonden. Eerst worden heidense praktijken in de kerk binnengebracht. Later zijn dingen uit Gods Woord ingevoerd in de afgodische praktijken van een wereldse godsdienst, wat we vooral zien in het rooms-katholicisme.

De opmerkingen waarmee de kroniekschrijver zijn beschrijving van het leven van Jojakim besluit, zijn niet bepaald vleiend. Hij heeft geen goed woord voor hem over. Hij vat het leven van deze koning samen met de woorden “zijn gruweldaden, die hij gedaan heeft” (2Kr 36:8). Over zijn dood en begrafenis rept hij met geen woord. Jeremia vertelt ons dat deze man een ezelsbegrafenis heeft gekregen, dat hij is weggeworpen als een kadaver (Jr 22:19; Jr 36:30).

Copyright information for DutKingComments