2 Chronicles 7:22

De HEERE verschijnt aan Salomo

In deze verzen geeft de HEERE Salomo een hoorbaar antwoord. Salomo heeft in het vorige hoofdstuk gevraagd: “Nu, mijn God, laten toch Uw ogen open en Uw oren opmerkzaam zijn voor het gebed van deze plaats” (2Kr 6:40). Nu antwoordt de HEERE: “Nu zullen Mijn ogen open zijn, en Mijn oren opmerkzaam zijn op het gebed van deze plaats” (2Kr 7:15). Dat Hij dit antwoord geeft, betekent dat het gebed van Salomo een gebed naar Zijn wil is. De HEERE heeft alle aanwijzingen gegeven en Salomo heeft niets anders gedaan dan die uitvoeren. Toch stelt Hij het hier zo voor, alsof alles het antwoord is op het gebed van Salomo. Dit laat zien dat God gebeden wil zijn. Hij wil graag wat Hij in Zijn hart heeft, geven op grond van het gebed.

De HEERE verschijnt in de nacht aan Salomo (2Kr 7:12), niet in een droom, maar zichtbaar en werkelijk. Het is een tweede verschijning (1Kn 9:2), na de eerste verschijning in Gibeon (2Kr 1:3; 7). Het gebeurt in de nacht, wanneer het oog niet wordt afgeleid door andere dingen. Hij zegt tegen Salomo dat Hij zijn gebed heeft gehoord en de plaats van het huis als “offerhuis” heeft verkozen. Dit geeft de prachtige bedoeling van het huis weer. Offeren wil zeggen aanbieden. We mogen in de samenkomsten van de gemeente, het huis van God nu, onze gebeden, maar ook onze aanbidding aan God aanbieden. Hij heeft dat huis met dat doel verkozen.

De HEERE herhaalt dat Zijn tucht Zijn volk moet treffen als het van Hem afwijkt. Hij noemt enkele van die tuchtmiddelen (2Kr 7:13). Hij gebruikt die middelen om Zijn volk tot inkeer te brengen, wat zal blijken uit hun belijdenis. In dit antwoord gaat het om herstel na zonde en belijdenis. Nooit kan er herstel van zegen zijn los van de voorwaarden die Hij noemt (2Kr 7:14). Als aan die voorwaarden wordt voldaan, komt er weer zegen uit de hemel.

Er volgt een schitterende indruk van Gods gevoelens voor dit huis, Zijn huis (2Kr 7:15-16). God spreekt over Zijn ogen, Zijn oren en Zijn hart die uitgaan naar dit huis en over Zijn Naam die daar woont, en dat niet even, maar voor altijd, “tot in eeuwigheid”. Zou Zijn huis in deze tijd, de gemeente, dan ook niet al onze aandacht en inzet waard zijn?

We zien Gods raad enerzijds (2Kr 7:17-18) en Gods wegen anderzijds (2Kr 7:19-22). Naar de raad van God zal er nooit een man uit het nageslacht van David op de troon ontbreken. In de wegen van God zal bij ontrouw de lijn van de troonopvolging onderbroken worden. Tot uiteindelijk Gods raad toch in vervulling gaat en wel in de grote Zoon van David, de Heer Jezus.

De waarschuwing (2Kr 7:19-22) kunnen we toepassen op een plaatselijke gemeente. Als een plaatselijke gemeente afwijkt van de Heer Jezus door Zijn aanwijzingen in Zijn Woord te negeren, moet Hij de kandelaar van het getuigenis wegnemen (Op 2:5). Het begint ermee als de leiders ontrouw worden en mensen aan zichzelf gaan binden in plaats van aan de Heer. Dan ontstaat er een vorm van afgoderij. Een afgod is alles wat de plaats van de Heer Jezus inneemt, wat Hem verdringt van de eerste en enige plaats in de gemeente. Dan gaat hij weg, want Hij dringt Zichzelf niet op. Het resultaat is dat van een plaatselijke gemeente de kandelaar wordt weggenomen. Het licht is gedoofd. Van Christus is uiteindelijk niets meer te zien.

De diepere oorzaak is dat “zij de HEERE, de God van hun vaderen, hebben verlaten, Die hen uit het land Egypte had geleid” (2Kr 7:22). Als wij vergeten dat de Heer Jezus “Zichzelf heeft gegeven voor onze zonden, opdat Hij ons zou trekken uit de tegenwoordige boze eeuw” (Gl 1:4) om voor Hem te leven, zullen andere dingen ons leven vullen en zal ons getuigenis verloren gaan. Als de Heer ons dan tuchtigt door kwaad over ons te brengen, is dat Zijn liefde. Hij wil ons terugbrengen aan Zijn hart en in het genot van de zegen.

Copyright information for DutKingComments