2 Corinthians 6:14

Het ongelijke juk

2Ko 6:14. Over deze verzen is al heel wat gezegd en geschreven. En dat is niet voor niets. Ze zijn namelijk van groot belang voor je praktische geloofsleven. Je moet letten op het grote contrast tussen deze verzen en de verzen hiervoor. In de verzen hiervoor heeft Paulus een beschrijving gegeven van het leven van een echte dienaar van God. Heb je daarin iets kunnen ontdekken wat je eer en aanzien in de wereld kan opleveren? Nee toch? Maar daarop zijn de Korinthiërs juist uit. Ze willen ook van de wereld profiteren.

Als het om Paulus en zijn dienst gaat, zijn ze eng van hart. Maar o, wat zijn ze ruimhartig als het om hun omgang met de wereld gaat. Daar kunnen ze gemakkelijk mee samengaan. Daar kun je veel voordeel van hebben en het bespaart je ook dat nare, enghartige leven met al zijn ontberingen zoals Paulus dat meemaakt.

Helaas zijn er ook nu nog christenen, zowel jonge als oudere, die zo redeneren. Natuurlijk worden die dingen niet hardop gezegd, maar in hun leven blijkt dat nog niet alle banden met de wereld zijn doorgesneden. Het gaat hier om alle samenwerkingsverbanden waardoor de gelovige niet meer het rechte pad van gehoorzaamheid aan Gods Woord kan volgen.

Dat betekent niet dat je helemaal niet met ongelovigen mag omgaan. Wanneer je bijvoorbeeld denkt aan je werk- of schoolsituatie, ligt dat anders. Met je collega’s en medescholieren leef je niet per definitie onder een ongelijk juk. Het is je plicht om naar je werk en naar school te gaan. Het is verkeerd om daar onderuit te willen.

Het gaat om verbintenissen die tot ongehoorzaamheid leiden. Deze kunnen zakelijk zijn, of betrekking hebben op vriendschappen. Het geldt zeker ook, hoewel het daar niet in eerste instantie over gaat, voor het huwelijk. Begin daarom nooit aan een relatie met een ongelovige, dan zal er ook van een huwelijk nooit sprake kunnen zijn.

In het Oude Testament vind je dat God met het oog op een verbinding tussen Zijn volk en de omliggende volken op dezelfde wijze spreekt. In beeld heeft Hij dat laten zien in het voorschrift in Deuteronomium 22: “U mag niet ploegen met een rund en een ezel tegelijk” (Dt 22:10). Een rund is een rein dier; het kon aan God geofferd worden. Een ezel is een onrein dier; het moest de nek worden gebroken of worden gelost met een lam (Ex 13:13a). Net zomin als deze twee dieren samen konden ploegen, kunnen een gelovige en een ongelovige samengaan. Met dit beeld voor ogen laat Paulus de messcherpe scheiding zien die er bestaat tussen gelovigen en ongelovigen.

Voordat ik verder op deze verzen inga, wil ik je alvast wijzen op de 2Ko 6:17-18, waar een machtige belofte staat voor iedereen die de wereld vaarwel zegt. Heb jij het er op dit moment moeilijk mee om iets los te laten wat jou nog steeds aan de wereld verbindt? Heb je geen kracht om ermee te breken? Lees dan die verzen. Dat is om je vooraf te bemoedigen.

Nu terug naar 2Ko 6:14. Daar worden de Korinthiërs aangesproken om niet met ongelovigen onder een ongelijk juk te gaan. Weet je, als je leven niet helemaal voor de Heer Jezus is, is het automatische gevolg dat er verbindingen met de wereld komen. Om goed te laten zien waarom dit onmogelijk is, volgen enkele vergelijkingen die aantonen waarom het niet kan. Hierdoor wordt duidelijk dat een ongelovige zich door totaal andere motieven en gevoelens laat leiden dan een gelovige.

Het uitgangspunt en het doel van ieders leven is volkomen verschillend. Een ongelovige leeft vanuit een volledig andere bron dan een gelovige. Er is het grootst denkbare verschil tussen hen. Paulus laat de uitersten zien, niet om te overdrijven, maar omdat de zaken zo liggen en niet anders. Elke andere voorstelling van zaken vertroebelt de feiten.

Dit zijn de feiten:

1. “Gerechtigheid” is doen wat in overeenstemming is met het recht van God. “Wetteloosheid” is het doen van je eigen wil, zonder dat je enig gezag boven je erkent. Wat voor “deelgenootschap” hebben die twee met elkaar? ‘Deelgenootschap’ wil zeggen dat je samen ergens een gelijk aandeel in hebt. Gerechtigheid hoort bij het nieuwe leven van de gelovige. De ongelovige heeft dit nieuwe leven niet en luistert daarom niet naar God. Hij erkent Zijn gezag ook niet. Die twee uitingen in het leven van de een en van de ander liggen ver uit elkaar.

2. “Licht” en “duisternis” geven de sfeer aan waarin beide partijen zich bevinden. Op de eerste bladzijde van de Bijbel brengt God direct, nadat Hij het licht tevoorschijn heeft geroepen, een scheiding aan tussen licht en duisternis. Nog duidelijker dan bij het eerste feit zie je bij dit feit dat het absoluut ondenkbaar is dat er enige vorm van “gemeenschap” is tussen een gelovige en een ongelovige. ‘Gemeenschap’ wil zeggen dat er iets gemeenschappelijks is, een gemeenschappelijke belangstelling. In het licht geniet een gelovige van de omgang met God. In de duisternis geniet de ongelovige van de zonde.

3. 2Ko 6:15. “Christus” en “Belial” geven aan bij wie van de twee iemand hoort. De gelovige hoort bij Christus en de ongelovige bij Belial. Wie ‘Christus’ is, weet je. Hij is de Man naar Wie Gods hart uitgaat en naar Wie sinds je bekering ook jouw hart uitgaat. De naam ‘Belial’ komt in het Nieuwe Testament alleen hier voor. In het Oude Testament komt hij vaker voor. Oorspronkelijk betekende deze naam ‘waardeloosheid’ of ‘hopeloze puinhoop’; ‘opperste boosaardigheid’; ‘verwoesting’. Het is duidelijk een naam voor de satan. Kun jij ook maar één ding bedenken waarin Christus en Belial overeenstemmen?

4. “Gelovige” is de benaming voor de volgeling van Christus en “ongelovige” is de benaming voor een navolger van Belial. Een gelovige is iemand die zijn volle vertrouwen op Christus heeft gesteld, niet alleen voor de eeuwigheid, maar ook voor het dagelijkse leven. Een ongelovige kijkt niet naar Christus om. Het “deel” van de gelovige is Christus, en dat van de ongelovige is de satan.

5. 2Ko 6:16. In “Gods tempel” wordt God door de gelovige vereerd en gediend. Daar is geen plaats voor “afgoden”. Afgoden vullen het leven van de ongelovige. Paulus zegt van de tempel van God: “Wij zijn de tempel van de levende God.” Dat wil zeggen dat de gemeente de woonplaats van God is.

Je merkt het verlangen van God om bij de gelovigen als Zijn volk te wonen en te wandelen. Hij wil hun God zijn en Hij wil hen als Zijn volk kunnen erkennen. Met eerbied gesproken: God wil Zich bij hen thuis voelen, Zich vrij bij hen kunnen bewegen. Dat kan alleen als er geen storende elementen zijn. Die zijn er wel als de gelovigen zich verbinden met de wereld. In Psalm 93 staat treffend: “De heiligheid is een sieraad voor Uw huis, HEERE, tot in lengte van dagen” (Ps 93:5b).

Het logische gevolg van de opgesomde feiten kan niet anders zijn dan de oproep van 2Ko 6:17. Daarmee zullen we in het volgende stukje verdergaan.

Lees nog eens 2 Korinthiërs 6:14-16.

Verwerking: In welk opzicht is er in jouw leven (misschien) nog sprake van een ongelijk juk?

Copyright information for DutKingComments