2 John 9

De leer van Christus

2Jh 1:8. De oproep “let op uzelf” leidt de grote waarschuwing in die Johannes voor deze zuster heeft met het oog op de antichristelijke verleiders. Deze lieden vallen de Zoon aan en leren dingen over Hem die lasterlijk zijn. Die mensen komen aan de deur om hun valse leringen te brengen. De vrouw moet zich niet met hen inlaten en mag ze niet ontvangen. Je hoeft niet alle valse leringen over de Heer Jezus te kennen. Het is voldoende als je de leer van de Schrift over Hem kent.

Johannes spreekt over zichzelf en zijn medewerkers. Zij die door hen tot geloof zijn gekomen, moeten erop letten dat zij het werk van de apostelen niet tenietdoen door het oor te lenen aan de verleider. Wie niet op zichzelf let en meent met dwaalleraren contact te kunnen hebben, zal het loon moeten missen dat hij anders zou hebben gekregen. Als de vrucht van de arbeid blijft bestaan tot het einde, wordt dat de ontvanger van het onderwijs toegerekend. Dat is zo als de gelovigen zich niet openstellen voor verleiders.

2Jh 1:9. “De leer van Christus” is niet de leer die Christus heeft gebracht, eerst Zelf en later door Zijn apostelen. Het is de leer waarvan Hij het onderwerp is, de leer die Hem betreft. De belangrijke kenmerken van de leer van Christus worden door ieder kind van God van harte geloofd en beleden, terwijl de duivel zijn uiterste best doet om daarover valse leringen te verbreiden. De leer van Christus betreft in elk geval: Zijn eeuwige Godheid, Zijn maagdelijke geboorte, Zijn volmaaktheid als Mens, Zijn zondeloosheid, de onmogelijkheid om te zondigen, Zijn plaatsvervangend lijden, Zijn lichamelijke opstanding, verheerlijking en wederkomst.

Elke afwijking van deze leer moet door jou met kracht van de hand worden gewezen. Het verschil tussen de leer van Christus en wat daarvan afwijkt en hoe je dat ontdekt, is als volgt te illustreren. Het is ermee als met iemand die wordt opgeleid om valse bankbiljetten van echte bankbiljetten te onderscheiden. Zo iemand wordt tot in de kleinste bijzonderheden onderwezen over de samenstelling, het aanzien en het gevoel van het echte bankbiljet. Als hij na zijn opleiding een stapel bankbiljetten in handen krijgt met enkele valse ertussen, haalt hij de valse er zo tussenuit. Heeft hij die valse bestudeerd? Nee, hij heeft het echte biljet bestudeerd, waardoor hij de afwijkingen herkent. De vervalsingen kunnen vele zijn en er komen steeds meer variaties. Alle vervalsingen hebben als overeenkomst dat ze op enig onderdeel afwijken van het echte biljet.

Pas dit maar toe op de stem van de goede Herder en de stem van de huurling van de duivel. Als je de stem van de goede Herder kent, zal elke andere stem die van een huurling van de duivel zijn (Jh 10:4-5).

Het gaat hier over dwaalleraren, mensen die weten wat ze zeggen en die trachten om hun dwaalleer ingang te doen vinden. Het gaat niet over mensen die misleid zijn of zelfs in onwetendheid uitdrukkingen gebruiken die de eer van de Heer naar beneden halen. Zulke mensen zullen direct bereid zijn het verkeerde in te zien als zij daarop worden gewezen.

De omschrijving in 2Jh 1:9 gaat verder dan alleen de loochening die in 2Jh 1:7 is genoemd – de loochening van de Mensheid van de Heer Jezus. De leer van Christus houdt de hele geopenbaarde waarheid over de Heer Jezus in, alles wat Zijn persoonlijke heerlijkheid betreft. Met “ieder die verder gaat” worden de dwaalleraren bedoeld, die beweren meer licht te bezitten en te brengen, nieuwe openbaringen, iets nieuws dat voorheen onbekend zou zijn. Velen zijn door hun geloofwaardige maar bedrieglijke taal verstrikt geraakt in hun dwalingen.

‘Verder gaan’ is het overschrijden van een door God gestelde grens. Wat ‘verder gaat’, gaat boven de Goddelijke openbaring uit en wijkt daarmee af van wat God bekendgemaakt heeft. Het is een toevoegen aan Gods Woord, wat ten enenmale door God veroordeeld wordt (Op 22:18). Zulk verder gaan is geen vooruitgang, maar afval. Wie niet tevreden is met de waarheid van God in Christus en daarom verder gaat dan die waarheid, verliest haar. Verder gaan dan het geïnspireerde Woord door het in te ruilen voor verzinselen van de menselijke geest betekent het niet hebben van God. Wie daarentegen in de leer blijft, heeft de hoogste, diepste en innigste openbaring van de Godheid.

2Jh 1:10. Johannes wijst erop dat zij iemand die bij haar aan de deur komt en de leer van Christus niet brengt, niet in huis moet ontvangen en hem ook niet mag begroeten. Hij verbiedt hier elke ondersteuning aan allen die in hun leer loochenen dat de Heer Jezus de Mens geworden Zoon van God is. Zulke personen onderdak en voedsel geven, betekent dat zij haar tijd en krachten en middelen inzet tot het verbreiden van dwaalleer. Op die manier helpt ze de duivel bij zijn verwerpelijke werk. Voor een dwaalleraar mag je huis dan ook niet openstaan. Je mag niet toelaten dat jouw huis als uitvalsbasis dient voor wat de christenheid verderft. Het gaat er niet zozeer om wat de dwaalleraar brengt, met welke dwaalleer hij komt, maar wat hij niet brengt. Hij brengt niet de Zoon van de Vader. Met zo iemand is geen enkele omgang geoorloofd.

De begroeting waarover Johannes spreekt, is niet de simpele groet ‘goede morgen’ die je tegen iemand zegt die je tegenkomt en van wie je niet eens weet dat hij een dwaalleraar is, bijvoorbeeld een Jehova’s getuige. Als je weet dat je buurman of collega tot de dwaalsekte van de Jehova’s getuigen behoort, zal je houding zeer gereserveerd zijn. Je zult de noodzakelijke contacten hebben, maar ook niet meer dan dat.

Als hij hulp nodig heeft, zul je hem niet in de kou laten staan. Maar zodra hij of een onbekende aan je deur komt om zijn dwaallering aan je op te dringen, moet je radicaal zijn en hem zeker geen ‘goede morgen’ wensen. De man is op pad om verderfelijke leringen te verspreiden. Als je hem dan een ‘goede morgen’ wenst, wens je hem voorspoed in zijn boze werken en heb je daar zelf deel aan. Ik neem aan dat je dit niet wilt. Je mag niets doen wat de indruk geeft dat een valse leer een onbeduidend iets is. Je moet je ver houden van wat de dwaalleraar de mogelijkheid geeft anderen te beïnvloeden.

2Jh 1:11. Je kunt een persoon niet scheiden van zijn boze werken. Een boze leer brengen is een boos werk doen en een boze leer heeft boze werken tot gevolg. Gemeenschap met de persoon is gemeenschap met de werken. Een groet betekent gemeenschap hebben met zijn persoon en met alles wat in hem is, in dit geval ook met zijn boze werken.

Het zal duidelijk zijn dat in de gemeente zowel de dwaalleraar als degene die hem ontvangt of begroet, niet kan deelnemen aan de christelijke gemeenschap en zeker niet aan het avondmaal. Wie deel uitmaakt van een gemeenschap waar dwaalleer wordt verkondigd of waar boze praktijken voorkomen, zonder dat deze dwaalleer of dit soort praktijken door die gemeenschap wordt geoordeeld en uit het midden wordt weggedaan (1Ko 5:13b), kan niet worden ontvangen aan de tafel van de Heer. Eerst moet zo iemand zich daarvan reinigen door zich eraan te onttrekken (2Tm 2:19-22) en dan kan hij meedoen aan het avondmaal.

Wie meent in een gemeenschap te kunnen blijven en er zelfs deel te kunnen nemen aan het avondmaal waar deze dingen voorkomen, geeft aan onverschillig te zijn tegenover het kwaad. Het kan zijn dat hij er zelf niet aan meedoet, het zelfs afkeurt, er mogelijk zelfs tegen protesteert. Als men echter met het kwaad niets doet en het laat bestaan, kan iemand daar niet met een vrij geweten blijven. Voor hem geldt de oproep: “Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat u met haar zonden geen gemeenschap hebt en opdat u van haar plagen niet ontvangt” (Op 18:4).

2Jh 1:12. Johannes had nog wel meer te schrijven, maar hij heeft zich beperkt tot het meest noodzakelijke, wat van direct belang is. Gods Geest heeft ervoor gezorgd dat hij heeft opgeschreven wat voor de gemeente in alle tijden noodzakelijk is om te weten. Wat hij verder op zijn hart heeft, wil hij graag met haar delen als hij haar zal ontmoeten (vgl. 1Ko 11:34). Johannes verlangt ernaar haar te zien en zich samen met haar te verblijden in de zegeningen van het christelijk geloof die in Christus hun deel zijn geworden. De blijdschap die daarin gevonden wordt, is volkomen (1Jh 1:4). In tijden van nood en verwarring, een eindtijd, is juist de gedachte aan blijdschap zo bemoedigend. Met het oog op die tijd schrijft Johannes (1Jh 2:18).

2Jh 1:13. Johannes besluit zijn brief met de vrouw de groeten te doen van haar neven en nichten die blijkbaar bij hem zijn. De neven en nichten hebben een goede band met hun tante. Dit is trouwens een bewijs dat het om personen gaat en dat met de geadresseerde vrouw niet in bedekte termen een gemeente wordt bedoeld. De zuster is, evenals de vrouw aan wie Johannes schrijft, uitverkoren (2Jh 1:1). Die uitverkiezing is geen verborgen zaak. Johannes ziet ook in haar leven de bewijzen ervan.

Zo mogen anderen over jou en mag jij over anderen spreken. Dat voert niet tot hoogmoed, maar tot ootmoed. Het betekent het besef dat God iets met je heeft gedaan wat vóór de grondlegging van de wereld al vastlag (Ef 1:4). Was daar in jou enige aanleiding voor? Het geeft ook grote zekerheid dat Hij je kent, ondanks wat je in jezelf bent. Je kunt alleen maar in grote dankbaarheid Hem de eer daarvoor geven.

Lees nog eens 2 Johannes 1:8-13.

Verwerking: Wat is ‘de leer van Christus’?

Copyright information for DutKingComments