2 Kings 10:30
Beloning en straf
Zoals al is opgemerkt, zijn de werken van Jehu niet volkomen bevonden voor God. Hij heeft de Baälsdienst uitgeroeid, maar de gouden kalveren heeft hij ongemoeid gelaten. Het is zelfs zo, dat hij is blijven volharden in de zonden van Jerobeam in het dienen van de gouden kalveren in Bethel en Dan. Daarin is hij het volk voorgegaan op een weg van zonde. Als de balans van het leven van Jehu wordt opgemaakt, zien we in de 2Kn 10:30-31 de twee zijden van Gods beoordeling. Het goede wordt beloond, daarmee komt God eerst (2Kn 10:30). De beloning is dat zijn nakomelingen tot het vierde geslacht op de troon zullen zitten. Dat betekent tegelijk dat het niet bestendig zal zijn, wat wel het geval zou zijn geweest als hij trouw was geweest. De HEERE waardeert wat goed was bij Jehu. God ziet niet alleen het verkeerde. Toch moet het “maar” volgen vanwege de ontrouw van Jehu (2Kn 10:31). Als gevolg daarvan komt in de volgende verzen het oordeel. Daarvoor gebruikt de HEERE Hazaël als Zijn tuchtroede. Het is in werkelijkheid, zoals hier staat, de HEERE Zelf Die Israël tuchtigt. Hij begon “Israël kleiner te maken”. Het hele Overjordaanse valt in handen van de Syriërs. Dit is het resultaat van deze opwekking. Jehu is een schijnopwekking geweest.
Copyright information for
DutKingComments